Gisteren dacht ik al dat het niet oké was met mijn rug. Awel, dat was precies nog een understatement.
Vannacht ging het helemaal fout. Waar ik normaal gezien gewoon op mijn buik moet gaan liggen om de pijn weg te krijgen, hielp dat in dit geval niet meer. En ik geef het toe, zo veel pijn heb ik in mijn leven nog niet gehad. Ik heb liggen roepen, in mijn kussen liggen bijten, liggen worstelen en slaan om toch maar een houding te vinden waarin de pijn wegtrok. Ik was wel nog tot boven geraakt, in de badkamer, maar daar was ik gevallen. Wolf had me blijkbaar horen roepen van de pijn, en was me komen helpen. Enfin, helpen, het is niet alsof iemand iets kan doen voor mij op zo’n moment. Maar ik was blij dat hij er was. Gelukkig kwam iets later Bart thuis, en nam die over. Samen zijn we tot boven geraakt, waar het dan opnieuw erin schoot. Zoals gezegd, roepen van de pijn.
Ik durfde me eigenlijk niet meer verroeren, want elke beweging zorgde opnieuw voor helse pijnen. Nog in de nacht besloten we al dat ik naar het ziekenhuis moest, dat dit niet houdbaar was. Bart bracht in de morgen de kinderen naar school, en kwam toen even bij mij luisteren. Ik was tegen de morgen in slaap gevallen, eindelijk in een pijnloze houding. Bon, met enige moeite en ondersteuning van Bart geraakte ik tot in de badkamer, waar opnieuw een serie pijnscheuten de kop opstak. Ik geraakte nog net tot in Wolfs bed, kon me daar na nog een reeks pijnaanvallen toch nog comfortabel leggen, en sliep nog een uur of twee.
Ik geef het heel eerlijk toe: ik wist dat ik naar het ziekenhuis moest, maar ik durfde gewoonweg niet te bewegen, omdat ik wist dat ik het dan weer ging uitroepen van de pijn. En jawel, een eerste poging om uit het bed te komen, draaide op niks uit. Een tweede poging deed evenveel pijn, en zorgde ervoor dat ik uiteindelijk al op de grond lag. Bart had al eerder geopperd dat hij de ziekenwagen ging bellen, maar ik had dat afgeslagen als complete onzin. Na tien minuten op de grond gaf ik toe: een ambulance was misschien toch nog zo gek niet.
Een kwartier later stonden er twee potige kerels naast mij, en was ik al wat bekomen van de laatste pijnaanval. Hmm, de ambulanciers bevestigden mijn vermoeden: met een brancard konden ze de trap niet af, er ging dus een MUG en de brandweer aan te pas komen om me via het venster naar buiten te takelen. Juist ja. Koppig zijn heeft ook zijn voordelen, en dus krabbelde ik heel voorzichtig recht tot op mijn knieën, zonder pijnscheut. Beide heren tilden me op tot mijn voeten, en samen gingen we de trap af. Helaas, beneden in de hal schoot het er opnieuw in, schreeuwde ik het uit, vroeg ik om me te laten vallen, wentelde op de grond heen en weer, en vond ik eindelijk een pijnloze houding. Ik was nog maar eens kletsnat van het zweet, maar ik was tenminste wel al beneden, waar de ambulanciers iets met mij konden aanvangen. Ze namen een soortement schep, tilden me op een brancard, en reden naar het ziekenhuis, op mijn verzoek het Jan Palfijn.
Daar heb ik een kleine twee uur moeten wachten op Spoed, want het bleek er heel druk te zijn. Pas tegen zo’n vier uur kwam er iemand luisteren wat het probleem was, kreeg ik meteen ook een stevige dosis pijnstillers – thuis had ik al Tramadol genomen, iets wat Bart nog liggen had sinds zijn galgedoe – en ook Temesta om te ontspannen. Kort daarna werd ik richting scanner gebracht, en nog wat later – ik moet geslapen hebben, dankzij de medicatie – werd ik naar een kamer gebracht, met meteen ook een baxter voor extra pijnstilling.
Aangezien ik nu veilig lag, kon Bart gerust terug naar huis: ik kon me toch geen vin verroeren. Ze brachten me wel een boterhammetje, ik had de hele dag nog niet gegeten, en dat ging vlot binnen. En daarna? Viel ik prompt in slaap, en werd ik enkel nog gewekt voor meer pijnstilling en bloeddruk en zo.
Tsja…