Canada dag 10: regen, walvissen en phoques in Tadoussac

We stonden op om acht uur, zaten om negen uur aan een ontbijt à la carte maar nog best betaalbaar, en stapten om iets over tien, gepakt en gezakt, in de auto. In de gietende regen, jawel.

De baan ging op en neer, heen en weer, langs de Saguenay maar ook gewoon door de heuvels/bergen, soms vrij hoog, soms bijzonder steil, en dus de hele tijd nat. Zo’n twee uur. We stapten even uit aan Baie Sainte-Marguerite, maar hadden niet de tijd om ook echt een wandeling te maken tot aan het water om eventueel beluga’s te spotten. Maar het was er wel mooi, en het druppelde nog amper.

We reden nog een goed half uur verder tot aan Tadoussac: een klein, bijzonder toeristisch stadje dat volledig in het teken van de walvis en de beluga staat: niet te doen! Bijzonder veel volk, en ook heel veel geluk gehad met een parkeerplaatsje vlakbij waar we moesten zijn, compleet met een picknicktafel en een toiletje. Yup, de openbare voorzieningen hier in Canada zijn meer dan oké. En intussen was het ongeveer gestopt met regenen en was het eigenlijk behoorlijk warm.

Bizar was ook dat er mist hing over de baai, terwijl we nergens anders mist hadden gezien. Het ene moment kon je vrij ver kijken, tien seconden later zag je niks meer. En dat zullen we geweten hebben: we zijn het water op gegaan in toch wel redelijk dikke mist.

Want ja, we zijn dus walvissen gaan spotten daar op het water van de Saint-Lawrence rivier, waar de Saguenay er in uitkomt: dat geeft blijkbaar zeer veel voedsel in het water waardoor er veel walvissen komen voeden. Alleen… er hing al twee weken een dikke mist, en dat heeft zijn voor- en zijn nadelen. Het nadeel is dat je geen zak ziet en je dus moet luisteren of er ergens een walvis boven water komt en spuit in plaats van dat je de spuit ziet. Het voordeel is dat de zon niet in het water schijnt, waardoor de krill meer aan de oppervlakte hangt en de walvissen dan ook meer aan de oppervlakte komen voeden.

Eerst gingen we in de zodiac met een rotvaart ervandoor, en al snel waren we allemaal jaloers op Merel, die vooraf had staan zweten in T-shirt en vestje onder dat knaloranje visserspak. Maar op die boot werd het al snel berekoud…

Na een kwartier of zo vertraagde de kapitein en legde ze de boot zelfs helemaal stil: we moesten luisteren of we een walvis konden horen: dat kan soms zelfs kilometers ver… En ja, het geluid is echt onmiskenbaar. De biologe aan boord wees de richting aan, en daar gingen we weer, een pak dichter, om dan weer in alle stilte te luisteren, te midden van die mist… Het was een vreemde ervaring, maar wel bijzonder spannend. Na nog wat rondvaren, luisteren, afgaan op het geluid en opnieuw stilte, zagen we de kringen in het water: daar zat iets! En jawel, we zagen een bultrugwalvis, één keertje zelfs met de mond wijd open om krill te vangen. Op het filmpje hoor je de biologe juichen, want het was de eerste keer in twee weken dat ze in de mist ook echt eentje gezien hadden. En achteraf bleek – ze houden radiocontact met elkaar – dat wij ook de enige waren die iets gezien hadden. De andere boten kwamen ook naar onze locatie in de hoop iets op te vangen.

Na nog een tijdje proberen en de aankomst van verschillende andere boten zijn we uiteindelijk weggevaren, de Saguenay op: we wilden de plaats aan de andere laten, en wellicht ging de walvis door het geluid van de boten toch ondergedoken zijn.

Op de Saguenay hebben we geen beluga’s kunnen zien, wel een hele reeks zeehonden die lagen te zonnen – enfin, voor zover er zon was tenminste. Maar daar was de mist wel wat beter.

Na dik twee uur waren we terug, een mooie ervaring rijker. En nee, ik ben niet misselijk geworden in dat ding, oef.

Bon, we gingen terug naar de auto, knabbelden nog iets en vertrokken richting Baie-Saint-Paul, een twee uur rijden, maar eerst nog een gigantische ferry voor alle verkeer.

En wat graadt ge? Het begon inderdaad opnieuw te regenen zodra we vertrokken, en het bleef gemeen regenen tot op bestemming, waar het gelukkig net gestopt was. Beetje chance…

In Baie-Saint-Paul, Charlevoix, bleek ons hotel Le Germain te zijn, vijf verschillende blokken gebouwd in een boerderijstijl, met achteraan zelfs nog eigen kwekerijen voor Highland Cattle, kwestie van het juiste vlees te hebben voor hun twee restaurants. Het hotel is hélemaal onze stijl:

De kinderen slapen wel in een andere blok, maar erg vinden ze dat niet: ze hebben een kamer met een dubbel bed – dat Kobe meteen geconfisqueerd heeft – en dan een stapelbed, met Merel bovenaan, maar wel de chique versie.

We waren lichtjes moe, zou je kunnen stellen, en we hadden dan ook geen zin om nog ’t stad in te trekken om nog iets te eten, zeker nu er beneden ook een gewoon deftig brasserierestaurant was. We moesten wel nog wachten tot acht uur, maar dat konden we wel overleven. En de plaatsen waren buiten, maar achteraf bleek dat zelfs nog de betere optie te zijn: veel minder lawaai en een bijzonder aangename temperatuur. Het was gestopt met regenen, maar we zaten sowieso overdekt. En ja, lekker gegeten.

Tegen half tien waren we op ons kamer, pompaf, maar een enorme ervaring rijker. Man, hoe fijn kan zo’n vakantie zijn!

Lectuur: “Moby Dick” van Herman Melville

Euhm. Dit is een boek waar ik me eigenlijk wel behoorlijk aan mispakt had. Ik had een avonturenverhaal verwacht over de jacht op een witte walvis met slecht karakter.

Ik kreeg een boek over walvissen. Ik weet intussen alles over de verschillende habitats, de verschillende soorten walvissen, hun gedrag, hun evolutie, hun paringsrituelen, hun wetenschappelijke classificatie, noem maar op. Oh, en over verschillende types walvisvaarders, de boten, de manier van optuigen, hoe je een walvis vangt, hem volledig in stukken snijdt, de blubber opvangt, hem verder versnijdt, hoe alles bewaard wordt… Eigenlijk leert dit boek je quasi alles over de walvisvaart in die tijd. De verteller is dan ook niet Captain Ahab, zoals ik verwacht had, maar Ishmael, een walvisvaarder aan boord van de Pequod. Ik had het nochtans kunnen weten: de bekende openingszin is per slot van rekening “Call me Ishmael.”

Het boek is zeer barok geschreven, met heel veel overpeinzingen, filosofische bedenkingen, maar dus ook soms (pseudo-)wetenschappelijke kennis en opsommingen. Amper in de laatste paar bladzijden komt Moby Dick zelf ook op de proppen: het hele boek lang jaagt de bemanning op de meedogenloze schrik der zeeën, aan wie Captain Ahab in een eerdere confrontatie al een been is kwijt geraakt.

Een passage die ik aangeduid had, bijvoorbeeld: “There is no steady unretracing progress in this life; we do not advance through fixed gradations, and at the last one pause:– through infancy’s unconscious spell, boyhood’s thoughtless faith, adolescence’ doubt (the common doom), then scepticism, then disbelief, resting at last in manhood’s pondering repose of If. But once gone through, we trace the round again; and are infants, boys, and men, and Ifs eternally. Where lies the final harbor, whence we unmoor no more? In what rapt ether sails the world, of which the weariest will never weary? Where is the foundling’s father hidden? Our souls are like those orphans whose unwedded mothers die in bearing them: the secret of our paternity lies in their grave, and we must there to learn it.”

Met andere woorden: je leest dit boek niet zomaar even tussendoor, ook al omdat het 650 bladzijden telt. 650 over walvissen en de walvisvaart.

Vond ik het goed? Goh… niet speciaal, eigenlijk. Misschien ook wel omdat ik me aan een avonturenverhaal had verwacht, en niet dit. Maar het is wel met recht en reden een klassieker, denk ik dan.