De eerste twee uur op vrijdag heb ik les met een klas eerstes die de twee uur Latijn volgen. Ik moet het toegeven: het is een heerlijk groepje. Net mondig genoeg om het amusant te maken maar nooit stout, vlot meewerkend – zelfs diegenen die al tijden zeggen dat ze zullen stoppen met Latijn – en vooral met veel humor. Het soort klasje dat ik graag heb, quoi.
Ze hebben een blok van twee lesuren en ik geef altijd eventjes pauze tussen de twee lesuren door. Nu was ik mijn fles water vergeten en ging ik snel naar de leraarskamer om een glas water.
Bij het terugkeren voelde ik een spanning in de lucht hangen. Verdoken glimlachjes, steelse blikken, nog net geen gegiechel. Prompt gingen ze allemaal naar hun plaats en gingen zitten, zoals het hoort. Ik ging naar de lessenaar en merkte dat er eentje ontbrak, een van mijn zaligste sloebers. En ja, ik zag blikken richting de kast en hoorde geluiden.
Mijn beste lerarenstem kwam boven: “Ja lieverds, we gaan herbeginnen, ik zou het graag stil hebben. Neem pagina 68, en wat in de kast zit, BLIJFT in de kast!”
Algemeen gegiechel natuurlijk. En toen plots, als een duveltje uit een doosje, kwam er eentje uit de kast gesprongen, grabbelde als een valdeurspin zijn map van zijn tafeltje en dook weer de kast in. Stomverbaasd vroeg ik hem wat hij aan het doen was.
“Ha ja, mevrouw, als ik dan toch in de kast moet blijven, kan ik tenminste de les volgen!”
Ik ben gigantisch in de lach geschoten en heb hem toch gewoon aan zijn lessenaar de les laten volgen.
Soms he…