In de auto had ik daarstraks een toch wel bizarre conversatie met Kobe. Niet bizar op zich, wel omwille van het feit dat Kobe nog altijd maar vier jaar is.
– Mama?
– Ja?
– Zie jij graag Paul Klee?
– Huh?
– Ik vind Paul Klee wel mooi, maar ik vind Miró nog mooier. En Kandinsky is moeilijker om zelf te tekenen, maar die heeft wel zo mooie kleuren…
– Euh *mond efkes vol tanden* Hoe kom jij daarbij, Kobe?
– Op school (tweede kleuterklas dus) leren we over schilderkunst, en we maken dan ook dingen zoals die schilders.
– Aaaahh. Enne, zijn er ook schilders die je niet mooi vindt?
– Ja, die met zijn lijnen en vierkantjes en zo, die enkel maar zwart en wit en geel en blauw gebruikt. Oh, en soms ook rood. Maar ik kan niet op zijn naam komen.
– Piet Mondriaan?
– Ja, die, mama. Die vind ik niet zo mooi, veel te weinig kleuren. Het liefst van al zie ik Miró.
– Serieus? Wij hebben daar thuis boeken van, hoor. Misschien niet van Miró, maar zeker van de anderen.
– Oooh mama, mag ik daar thuis dan eens naar kijken? Please?
Thuis waren we dat uiteraard al lang vergeten. Ik toch. Want iets later vroeg Kobe effectief nog naar die boeken, en ben ik samen met hem naar de boekenkast op ons kamer gegaan, en heb hem een boek van Paul Klee gegeven. Waarin hij dan zeer geïnteresseerd heeft zitten kijken, en af en toe gegiecheld heeft met de tekeningen.
Tsja, die zoon van mij, die ook altijd de autoradio op Klara zet – “maar geen opera mama, ik hou niet van dat zingen van die vrouwen” – dat is een speciaal geval. Met een olifantengeheugen. Wij gaan daar nog wat mee tegenkomen.