Omdat “The Song of Achilles” me zo gigantisch goed bevallen was, wilde ik ook deze ‘Circe’ lezen. En ja, die was ook meer dan oké, maar niet het niveau van Achilles, maar dat kan gerust ook aan mij liggen.
De tovenares Circe is een van de personages uit Homeros’ Odyssea: Odysseus komt op haar eiland aan, blijft er een behoorlijk lange tijd, en is de vader van haar kind Telegonus.
Miller neemt ons mee naar de kinderjaren van Circe: ze is de dochter van de zonnegod Helios en een nimf, maar heeft noch het uiterlijk, noch de stem van de goden. Daardoor wordt ze uitgelachen en niet aanvaard, zodat ze haar heil eerder zoekt bij de stervelingen. Ze komt er ook achter dat ze beschikt over toverkracht, iets wat bij de goden niet toegelaten is. Wanneer ze een liefdesrivale betovert, wordt ze verbannen naar het eiland Aiaia waar ze de enige bewoonster is. Ze temt er de dieren, de natuur en ook de occasionele voorbijganger. Daedalus passeert er, Hermes komt regelmatig op bezoek, en dan is er ook Odysseus… Ze perfectioneert met eindeloos geduld – het helpt wel als je onsterfelijk bent – haar toverdranken en spreuken, voedt met veel moeite haar kind op en laat hem met nog veel meer moeite ook los…
Miller maakt er een prachtig verhaal van, maar op een of andere manier werd ik er minder emotioneel in betrokken als bij Patroclus. Maar heb ik het graag gelezen? Welzeker, alleen staat het niet bovenaan mijn lijst.