Het is niet omdat u er nog niet van gehoord hebt, dat het niet bestaat: een koersdutje. Ik ken dat al heel mijn leven. Wanneer we als kind op zondag bij mijn oma waren, dan keek mijn opa naar de koers. Onveranderlijk, en naarmate de jaren vorderden, steeds luider. Wij waren dan als het ware gegijzeld, want we mochten niks zeggen tegen elkaar omdat hij dan niks zou horen, en dus trokken we ons terug in de keuken of de tuin. En jawel, steevast viel opa dan in slaap. Dan lag hij met zijn hoofd achterover, mond wijd open, te snurken. Maar o wee als je dan de tv stiller durfde zetten: dan werd hij meteen wakker en was hij boos.
Ook Jeroom, mijn lieve schoonvader, deed aan koersdutjes, meestal zo na een half uurtje of zo, wanneer ze nog wel een goeie honderd kilometer te rijden hadden en het dus niet echt kwaad kon.
De traditie wordt in ere gehouden: ook wij kijken intussen graag naar de koers, en Bart kijkt zelfs uit naar zijn koersdutje. Dan installeert hij zich in de zetel onder een dekentje met bij voorkeur het bakje van de tv op zijn onderlip. Zijn mond valt niet open, maar het lichte gesnurk is er wel. En jawel, o wee als je het geluid wat zachter zou zetten, want dan schiet hij wakker. Boos zijn is er niet bij, dat zit niet in Bart zijn aard, maar dan wordt er wel verder gekeken. En eventueel opnieuw in slaap gevallen, ja.
En ons pa, vandaag, bij de Ronde, deed ook zijn duit in het zakje. Of was het dut?