Om kwart over tien deze morgen had ik een afspraak bij de tandarts: de vermaledijde, gebarsten, pijnlijke en intussen ook behoorlijk dure kies moest eruit. Ik had aan Saar, de tandarts, gevraagd of ze het zag zitten om hem te trekken, wel wetende dat het ding zeker en vast in stukken ging breken en voor moeilijkheden zorgen. “Ja hoor” had ze me verzekerd, “daar ben ik intussen behoorlijk ervaren en handig in geworden”. Een tandarts die van aanpakken weet, liever dat dan een stomatoloog te moeten inschakelen.
Enfin, zij mij verdoofd, en meteen kreeg ik ook al een waarschuwing: het zou geen pijn doen, maar wel verschrikkelijk kraken, en ook bloeden. Euh ja, dat had ik ook verwacht?
Ik zat eerlijk gezegd best op mijn gemak, want inderdaad, pijn deed het niet. Het ene stuk tand na het andere kwam eruit, maar die laatste wortel, die was van de recalcitrante soort. Volgens Saar zat hij los, maar had ze er geen pak op. Maar geen nood, hij ging en zou en moest eruit, daar moest ik niet aan twijfelen.
Wel… Saar ging zitten, stond recht, ging weer zitten, greep een andere tang, nog een andere, spoot alles nog eens schoon, depte, blies, bekeek alles van rechts onderaan, links boven, deed de stoel naar boven, weer naar beneden, weer naar boven, grabbelde nog een andere tang, trok, wrong, wrikte, wriemelde, keek van links onderaan, rechts bovenaan… en had het laatste stuk eindelijk mee! Ze nam voor de zekerheid nog even een röntgenfotootje om zeker geen botsplinters te laten zitten, depte alles nog eens schoon, stak er een bloedstelpend watje in, en zuchtte diep van opluchting. Meer dan een half uur had het geduurd, dat gevecht.
“Oh”, merkte ze fijntjes op, “ik zou toch even in de spiegel kijken en een doekje nemen, moest ik van u zijn, want ik vrees dat ik u een beetje vuil heb gemaakt”. Euh… Ik zat onder het bloed, zo bleek.
Enfin, de tand is eruit, maar ik vermoed wel dat de pijn nog zal komen. Zoals zij aan dat bot heeft gewrikt, kan het niet anders dan dat mijn halve mond eigenlijk een blauwe plek is.
Meh.