Amai, als dat zou aanvaard worden bij het scrabbelen…
Maar ja, wij zijn dus weer wat tegengekomen hier ten huize. Aangezien mijn rug niet echt wil meewerken, lig ik nogal veel gewoon plat in de zetel. Alle spieren zijn intussen verkrampt, en een kersenpitkussen kan dan behoorlijk wat soelaas brengen.
Ik vroeg dus aan Merel om dat op te warmen: 300 intikken in de microgolf, en dan op start. Wat zij, voorbeeldige en gedienstige dochter, ook meteen deed. En daarna vrolijk onnozel kwam doen bij mij. Tot ik begon te denken dat het precies wel lang duurde, dat opwarmen. Merel liep naar de keuken, en verkondigde: “Zeg mama, dat ruikt hier precies een beetje verbrand!” Waarop ik uit de zetel gilde: “Oh nee! Duw op stop! Duw op stop!” Waarop zij in paniek sloeg en vanuit de keuken gilde/huilde/krijste: “Maar ik weet niet wat ik moet doen!!!!!”
Waarop ik, iets rustiger qua stem – merk de beperking op – “Duw op de stopknop, meisje, en doe de deur open!”
Een rookwalm sloeg uit het toestel.
“Merel, neem een paar ovenwanten en pak het uit de microgolf, en gooi het buiten.”
“Maar dat durf ik niet, mama!” in een huilerig stemmetje.
“Roep dan Wolf van boven.”
“Woholf! Kan jij eens komen? En rap?”
Wolf stommelde de trap af, merkte de rook in de kamer op, kreeg de uitleg in een paar seconden, en kwam mij een bruinverbrand, smeulend kersenpitkussentje tonen.
En stinken. Stinken!
De vensters hebben opengestaan, er is gespoten met Oust, en nog stinkt het hier alsof een amateurbrandweerkorps hier ter plekke zijn jaarlijkse blusoefening heeft gehouden.
Man!
Maar bon, dat gaan we dus niet nog eens tegenkomen, zoveel is duidelijk.
Enfin, hoop ik toch.