Gedichtendag 2014

Poezieweek_poster_HR

Al voor de negende keer wil ik hier een gedicht posten. Het is niet voor niets gedichtendag. En ik ben ook niet voor niets een leerkracht Latijn, en dus dacht ik: laat ik mijn publiek maar even iets bijleren :-p Want iedereen kent wel de uitdrukking carpe diem, maar in welk gedicht stond die pluk de dag ook alweer? Een speekmedaalde voor wie nog wist dat dat bij Horatius was, en een kus van de juf en een bank vooruit als je zelfs wist dat het in carmen I 11, het gedichtje van Leuconoë was.

Tu ne quaesieris – scire nefas – quem mihi, quem tibi
finem di dederint, Leuconoe, nec Babylonios
temptaris numeros. Ut melius quidquid erit pati,
seu pluris hiemes seu tribuit Iuppiter ultimam,
quae nunc oppositis debilitat pumicibus mare
Tyrrhenum: sapias, vina liques, et spatio brevi
spem longam reseces. dum loquimur, fugerit invida
aetas: carpe diem, quam minimum credula postero.

Voor de meesten is er niet veel aan zonder vertaling, en dus vertaal ik het even voor u.

Leuconoë, probeer niet uit te vissen – de goden staan toch niet toe dat je het te weten komt –
welk einde zij voor mij, of welk einde zij voor jou in petto hebben,
en waag je kans niet bij de Babylonische numerologen.
Hoeveel beter is het niet gewoon te aanvaarden wat er nog zal komen?Of Jupiter je nu nog meerdere winters verleent, of dat dit de laatste is,
die nu de kracht van de golven laat botsen op de puimsteenrotsen in de Tyrrheense zee:
gebruik je verstand, filter de wijn, en stel je hoop niet op een lang leven, want de tijd is kort.
Terwijl we spreken, is de jaloerse tijd ons al ontvlucht.
Pluk de dag, en vertrouw zo min mogelijk op wat de toekomst brengen zal.

Gedichtendag

20120125_gedichtendag_sm

Op de valreep op deze gedichtendag nog een gedicht, dat had u van me nog tegoed.

Ik vrees dat ik weer naar mijn Latijnse klassiekers grijp, en meer bepaald naar Horatius. Hij was een van de grote voorvechters van het ‘carpe diem’ principe, en dat is in dit gedicht meer dan duidelijk. Maar vooral is het een wintergedicht, dat ik op school vaak lees met de leerlingen als het buiten plots sneeuwt, want dan is er toch geen houden meer aan.

Vides ut alta stet nive candidum
Soracte, nec iam sustineant onus
silvae laborantes geluque
flumina constiterint acuto,

Dissolve frigus ligna super foco
large reponens, atque benignius
deprome quadrimum Sabina,
O Thaliarche, merum diota,

Permitte divis cetera; qui simul
stravere ventos aequore fervido
deproeliantes, nec cupressi
nec veteres agitantur orni.

Quid sit futurum cras fuge quaerere et
quem fors dierum cumque dabit, lucro
appone, nec dulces amores
sperne puer neque tu choreas,

donec virenti canities abest
morosa. Nunc et Campus et areae
lenesque sub noctem sussuri
composita repetantur hora,

nunc et latentis proditor intimo
gratus puellae risus ab angulo
pignusque dereptum lacertis
aut digito male pertinaci.

Je krijgt een schitterende, vrije vertaling van Paul Claes:

Zie hoe wit de kruin van de Soracte ligt
in de sneeuw, hoe kreunend onder dat gewicht
de bossen kraken en hoe stromen
door de bitse vorst tot stilstand komen.

Jaag de koude weg door op het vuur nog meer
blokken hout te leggen en laat als een heer,
Thaliarchus, die amfoor verschijnen
met vierjarige wijn van de Sabijnen.

Laat de goden voor de rest begaan: wanneer
zij de winden op het woelige water neer
doen liggen, roeren de cipressen
zich niet langer met de oude essen.

Tracht niet uit te zoeken wat de toekomst brengt,
teken alle dagen die het lot je schenkt
als winst op en versmaad het vrijen
niet, nu jij nog jong bent, en de reien

niet, zolang je groene jeugd het grijze haar
blijft bespaard. Komaan, nu naar het Marsveld, naar
de pleinen en het zacht gefluister
bij een afspraak in het vallend duister,

naar je meisje nu, wier lief gelach verraadt,
in welk hoekje zij tersluiks te wachten staat,
en naar het pand, dat haar bedwinger
wel gegund wordt door een arm of vinger.