Het derde deel van het lange interview dat ik ooit eens deed met Mong Rosseel, hier gezellig bij mij thuis. Afgenomen, uitgeschreven en gepubliceerd voor Gentblogt, dat spreekt voor zich.
Omdat Mong afgelopen weekend zijn pensioen vierde, vond Gentblogt het aangewezen om nu het interview dat we eerder dit jaar afnamen, te publiceren.
En omdat hij weliswaar een spraakwaterval is, maar er toch een ongemeen boeiende mening op nahoudt, besloten we het interview integraal te publiceren.
Deel één en twee kon u respectievelijk hier en hier al lezen. Vandaag krijgt u deel drie.
Vraag 3: In de Brugse Poort is het een prachtig project van Bij’ De Vieze Gasten. Er is daar destijds een ganse commotie geweest rond de tentoonstelling “Lijn drie”. Geef toe, het waren harde beelden. Ik heb ze ook gezien, en dat is slikken, maar het is realiteit natuurlijk. Denk je dat het iets veranderd heeft, die commotie daarrond, en de perceptie van de buurt?
Om te beginnen, tussen “Lijn Drie” en de commotie daarrond zit er al een pak verwarring. Dat ging over heel lijn drie, niet alleen de Brugse Poort. Sommige beelden waren van het Rabot, sommige beelden waren bij manier van spreken van de andere kant zelfs, da’s één. Ten tweede: vooral in de pers, en onder andere op televisie in Ter Zake heeft men gedaan alsof lijn drie volledig Brugse Poort was, en dan zijn daar uitspraken gekomen die niet met de werkelijkheid klopten. Dat oude vrouwtjes niet meer op straat zouden durven komen, da’s gewoon onzin. Het is natúúrlijk geen gemakkelijke buurt. Moest het een gemakkelijke buurt zijn, dan zou ik niet eens weten waarom de Vieze Gasten daar zouden moeten gaan zitten. Het is een arme buurt, met heel veel mensen. Moest je het gemiddelde inkomen berekenen van de Brugse Poort en vergelijken met andere buurten in Gent, dan kan dat wel eens laag zijn. Ga maar eens na, de kwaliteit van de huizen kan ook behoorlijk laag liggen. Maar het is tegelijkertijd een buurt waar het woord solidariteit nog bestaat, waar mensen nog van elkaar houden, voor elkaar opkomen… De stad doet veel, met soms het nadelige gevolg dat je – langs de ene kant is dat positief – wat andere mensen aantrekt, maar langs de andere kant…
(Zwijgt even, denkt na, geraakt niet echt uit zijn woorden) Wat ik nu zeg, is maar een bedenking, he, ik kan het niet bewijzen. Ik heb wel eens gedacht dat de commotie rond “Lijn Drie” ook positieve effecten heeft gehad. Vooral dan het feit dat het negatieve beeld van de buurt ineens de huurprijzen en de koopprijzen weer een beetje gedrukt heeft. Terwijl door het opkuisen van de buurt, ‘Zuurstof in de Brugse Poort’ – pas op, dat was fantastisch, de buurt móest dat hebben – het resultaat was dat die gestegen waren. Wij hebben dat met onze eigen ogen gezien, bij de problemen waarin we soms tussen kwamen voor de mensen die er wonen, dat de eigenaars zeiden: “Ja maar, wij gaan dat opkuisen, en die moeten eruit, want dat is nu een heel andere buurt aan het worden, we zullen veel meer huur kunnen krijgen.” Dat was al bezig. Ik heb huizen weten verkocht worden in de Reinaertstraat die met vier jaar tussen – en niks aan gedaan, niks aan veranderd – het dubbele van de prijs zijn gegaan, het dubbele. En dat ligt op dit moment een beetje stil. De commotie die er geweest is, houdt een aantal mensen af: “Ho, ho, De Brugse Poort, gaan wij daar met onze kinderen wonen?” Dat is een van de gevolgen die misschien wel voor een aantal mensen op dit moment een beetje rust geven. Want zij worden anders opgejaagd wild. Waar moeten die mensen naar toe?
Een tweede iets: die commotie heeft ook als gevolg gehad dat een aantal mensen zeiden: “Jamaar, potverdomme, zo erg is onze buurt niet, da’s één! En ten tweede, we hebben dat toch nog altijd ook een beetje zelf in de hand! Ik zie in die buurt een evolutie, ik zie hoe in de braderie van de Bevrijdingslaan de allochtonen plots toch zijn beginnen meedoen, dat zij inzien dat het wel goed is om zo’n weekend te hebben. Dingen die toch bijna uitgestorven waren, die ineens weer opgepikt worden. We hebben een beetje problemen gehad in de buurtwerking dat mensen niet lang genoeg bleven. De ploeg medewerkers bijvoorbeeld was een beetje gechoqueerd, heb ik gehoord, door mijn interview in de Knack. Je weet, ze korten dat dan in, waardoor het accent plots een beetje anders lag, alsof er maar één goed buurthuis zou zijn, dat van de Muide bij Lucien.
Maar dat heeft zijn waarde bewezen.
Maar waarom? Omdat daar een persoon is die daar al àltijd is, en bij ons hebben we, op de tien jaar dat wij daar zitten, al ik-weet-niet-hoeveel buurtwerkers zien passeren, terwijl we nu juist – en ik hou mijn hart vast – weer met een team zitten dat de indruk geeft dat ze zullen blijven, waar we ook ongelofelijk goed mee kunnen samenwerken. En die waren nu van: “Allez, waarom zegt Mong dat nu? We doen zo ons best…” Maar ik héb dat niet zo gezegd! Weet je, als ik in sociale scholen moet optreden, begin ik er altijd over, iedere keer heb ik het er bij gesleurd, ook al paste het niet bij het onderwerp: “Mannekes, het is níet jobhoppen hé! Bijt u vast! Een sociaal werker moet zich vastbijten, moet het vertrouwen van de mensen krijgen; zonder vertrouwen kan je niet werken, en als er dan om de haverklap een nieuwe buurtwerker is: dat gààt niet!” Bij ons ook hoor: iedere teamvergadering zit ik te sputteren als er zo dingen zijn: “Mannekes, ge moet zorgen dat ge hier grààg zijt, dat ge hier grààg werkt, dat ge u goed voelt, zodat ge hier kunt blijven, omdat het ook in onze werking zó verschrikkelijk belangrijk is”. Maar bon, we groeien als er meer geld is. We hebben nu ook Jamilla in dienst genomen al meer dan een jaar, da’s fantastisch. Maar alsjeblief, dat gezicht moet blijven. Ze heeft nu een jaar gewerkt, ze heeft contacten gelegd in de buurt met van alles en nog wat. Als zij nu ineens zou zeggen: “Jongens, ik heb een betere job, ik ben weg, ik ga naar Brussel” dan moeten wij herbeginnen. Dan moet er een nieuwe komen, en tegen dat die weer overal langs is geweest… Dat gaat niet, je moet een zekere continuïteit hebben. En in de Brugse Poort zitten we nu met een goed team, waarmee we goed kunnen samenwerken. En ik heb dat in Knack dus niet zo brutaal gezegd, dat alle buurthuizen slecht zouden werken, dat heb ik niet gezegd. Maar ik heb wél gezegd dat dat jobhoppen vervelend is. Weet je, in het begin dat wij er waren, dat de mensen bij ons moesten komen om een feestje te geven? Er is daar zo’n mooi zaaltje, volledig met alles erop en eraan, en dat kon niet gebruikt worden, want dat was altijd ‘s avonds of in het weekend, en dan is er niemand. Ze mogen dat niet, en dat begrijp ik, ter beschikking stellen zonder dat er iemand van het team bij is, dat is logisch. Maar het is niet logisch dat je in de buurt zit, en op de momenten dat de mensen thuis zijn, dat dat buurthuis niet open is. Ons buurthuis in de Sleepstraat, destijds, ging open van vrijdagavond tot de maandagmorgen, bij manier van spreken. Op woensdagnamiddag waren wij open, en op andere namiddagen voor de senioren. Als je open bent op het moment dat de mensen gaan werken zijn, en je gaat toe als ze thuiskomen van hun werk, tsja…
De problematiek waar men ook nog op focust in de media, zijn de Roma binnen de Brugse Poort. Wat merk je daarvan?
Kijk, ik heb daar eigenlijk allemaal maar één woord voor, en dat is… (zwijgt even) Wacht, nee, dat kan niet met één woord (bulderlacht). Nee, er is één woord dat ik belangrijk vind, en dat is: geduld. Vertrouwen hebben we al gehad, he, maar ook geduld. De problematiek van de Roma en ook alle andere allochtonen: ik blijf ervan uitgaan dat er eigenlijk niemand voor zijn plezier – jawel, gepensioneerden in in Spanje gaan wonen voor de zon, dat is voor hun plezier. Mensen met geld die ergens anders gaan wonen, die doen dat om in de zon te kunnen zitten, in een chique villa en zo – maar alle mensen die emigreren om het beter te hebben, doen dat niet omdat ze daar goesting voor hebben, die doen dat om het beter te hebben. Met andere woorden: zolang wij er niet in slagen om de wereld in zijn geheel te verbeteren, zodanig dat mensen dat niet moeten doen… Ook toen wij in Senegal waren: iedereen waarmee ik praatte, is me uiteindelijk komen vragen: “Bumba, tu m’emmènes en Belgique, hein?” en dan moest ik iedere keer uitleggen dat dat geen oplossing was, dat dat niet meer ging… Moeders kwamen echt bij mij en boden me een vrouw aan, hé, hun dochter, en bij hen mag je nog altijd drie vrouwen hebben, zelfs binnen de Islam.
Best dat Magda (zijn vrouw, nvdr) niet mee was!
(giechelt) Nee, die was niet mee, maar nu gaat ze wel mee. (Hij vertrok in maart weer op inleefreis naar Senegal met de Noord-Zuidraad van de Lowazone (Lovendegem-Waarschoot-Zomergem-Nevele) nvdr.) Ik begrijp dat ten volle, natuurlijk. Als je de problemen ziet van die mensen, en hoe arm ze zijn, dat is met Roma toch juist hetzelfde? Als je ziet waar die mensen moeten leven, waar ze vandaan komen… Dan is dat toch de taak van Europa? Als wij zeggen dat die landen bij Europa komen, dan moet Europa verdomme ook sociale eisen durven stellen, en zeggen tegen Bulgarije en Slovakije en Slovenië en al die landen: “Verdomme, jullie komen bij Europa, maar dan willen we wel dat jullie een sociaal land zijn en iets uitbouwen zoals wij. Wij hebben een racismewetgeving en wij hebben een veroordeling daarop. Dat moet bij hen ook bestaan, en dat bestaat nog niet, en dat is het drama. Dat is dus het eerste punt: het moet voor een deel ginder opgelost worden. Als we dat niet doen, dan blijven ze komen, en niemand gaat ze tegenhouden, niemand! Tweede probleem: als ze dan naar hier komen, waar komen ze dan terecht? Niet in een huis achter het station, in het vroegere Miljoenenkwartier; niet in het centrum, niet in Mariakerke en in de betere randgemeenten ook al niet. Dus waar komen ze terecht? Precies in die buurten waar nog leegstaande huisjes staan. En dan maak je van alles mee. We hebben nu ontdekt dat de ene sloeber de onbewoonbaar verklaarde huisjes die ze dan kraken… Ze kraken die niet, hé! Zij kopen die. Dus de eerste familie die komt, kraakt dat, en de volgende familie koopt dat dan, voor tweehonderd euro, voor honderd euro, voor vijfenzeventig euro, en die schrijven dan een papier dat ze het gekocht hebben.
Dus die mensen denken dat ze echt iets hebben?
Ze denken dat, en als je daar dan efkes mee kunt praten – we hebben nu iemand bij ons van de dienst Integratie die daar werkt – tsja, dat duurt natuurlijk wel een tijdje, en ze beseffen dat ergens wel, dat dat niet kan, ze weten ook wel dat er ergens iets niet klopt, maar ze proberen toch altijd: “Ja maar, we hebben dat gekocht van de vorige die hier gewoond hebben!”
Langs de andere kant, ons Jamilla slaagt er toch in, samen met Hilde van het koffiehuis, om met de vrouwen apart te praten. De Roma die daar wonen, nemen dat parkje in, zeker in de zomer. Voor ons is dat geen probleem, maar eigenlijk is dat wél een probleem. Ten eerste, ze hebben problemen, wat wij in Afrika ook gezien hebben, met hygiëne. Ze zijn gewoon dat alles, zoals vroeger, van papier was, en ze hadden eigenlijk alleen afval van eten. En als je dat met je woonwagen midden in een bos staat, en je hebt alleen maar kruimels over, en korstjes van brood en een beetje confituur, dan is er geen probleem, dat mag je in het bos gooien. Er komt wel een beestje en een kever en een insect die dat allemaal opeet. Maar een plastieken zak niet, een plastieken fles niet, en ze zijn daar totaal niet op bedacht. Dus dat was hier een probleem.
Een tweede probleem, we hebben daar nu beelden van gezien: ze hebben in die buildings waar ze woonden geen enkel toilet dat werkte. Dus ze kakken bij manier van spreken letterlijk over de leuning van het balkon. Nu, er zijn ook landen – in Afrika heb ik dat nu niet gezien, maar ik heb gehoord van iemand die een keer naar Jemen was met een groep dokters, en die zitten daar in een hotel, en ze stonden buiten te wachten voor een bepaald bezoek. De ene zegt nog tegen de andere: “God, ik ben eigenlijk nog blij, want Jemen, we hadden daar van alles over gehoord. Maar we zitten toch in een hotel, met een badkamer en een toilet”. En op hetzelfde moment horen ze binnen een sas gaan, en ze zijn buiten net opzij kunnen springen, want de buis kwam gewoon uit op straat, en alles floepte dus gewoon op straat.
Bij ons is dat dus ook hé! Ze zitten daar op een gegeven moment in dat park, en dan komen ze bij ons binnen en gaan ze daar water drinken. Dat is geen probleem, bij ons mogen ze zoveel water drinken als ze willen. Maar ook daar weer: ze doen het niet goed, ze laten de kranen lopen, ze morsen, ze laten een spoor achter, en voilà. De toiletten waren dan op een bepaald moment zo vervuild dat wij iedere keer die boel weer moesten opkuisen. Nu, dat is bijvoorbeeld al heel wat verbeterd door gewoon met die vrouwen te praten en te zeggen: “Dit kan niet.” We hebben nu ook een aantal tafels op een andere plaats in het park gezet, dichter bij waar ze wonen, en we zeiden: “Jongens, kijk, alsjeblief!” Want wij stelden natuurlijk vast dat een aantal mensen die normaal op die terrassen zaten, niet meer kwamen, omdat ze niet meer konden door het lawaai en de ruzie als ze kaarten. Gentenaars kunnen ook – ik heb in het buurthuis in de Sleepstraat ook geweten dat Gentenaars met elkaar in de clinch gingen als ze aan het kaarten waren.
Dus de Roma… Daniël (Termont) heeft gelijk: ik heb hem daar bezig gehoord, en we moeten zeker afremmen, maar tegelijkertijd moeten wij gewoon – en dat is toch iets voor de socialisten in Europa. Socialisten hebben jarenlang de meerderheid gehad in het Europese parlement, en ze hebben daar eerlijk gezegd daar toch wel een beetje weinig mee gedaan, in de uitbreiding van Europa, om eisen te stellen. Iedere keer opnieuw. Men zit nu te zagen dat China geen sociale zekerheid heeft, maar toen China lid is geworden van de WereldHandelsOrganisatie, is er geen enkele eis gesteld op dat vlak. En iedere keer opnieuw: Obama ontvangt nu de Chinese president, hij moet wel. Er wordt voorzichtig over mensenrechten gesproken, en de Chinezen zeggen: “Jaja, meneer.” Hij kan natuurlijk ook niet anders: Amerika heeft zoveel schulden bij China, dat hij niks te piepen heeft. Dat is altijd de kloterij: wij hadden al lang eisen moeten stellen. We hadden al lang van die landen moeten eisen: “Los ne keer uw eigen racisme op, wat is dat nu voor flauwekul!” Als ik dan in de krant lees dat de Albanezen nu mogen komen zonder visum en dat ze massaal naar hier gaan komen: ten eerste, ze gaan dat niet doen, ze zijn maar met twee miljoen in totaal, er zijn er niet méér. Denk je nu echt dat er daar twee miljoen mensen staan te springen om hun land te verlaten? Ja, van een aantal families gaan de durvers en de slimmeriken weer komen en die gaan hier geld verdienen. ‘t Is ook nog altijd zo dat migranten méér geld naar hun thuisland sturen, dan alle ontwikkelingshulp bij elkaar. Als Turkije vandaag een rijk land is, heeft dat vooral te maken met de Turken uit Duitsland en de Turken hier.
En bij vluchtelingen is het eeuwige dilemma altijd: alle mensen in Europa vinden altijd alle vluchtelingen, alle allochtonen die bij hen wonen, die ze kennen, wiens verhaal ze kennen, goeie. In elke school zijn er schoolcomités en dat is het eeuwige drama waarmee je zit: als je die mensen leert kennen, dan ga je van die mensen houden. Dan begrijp je honderd procent waarom ze naar hier komen, en dan zie je ook dat het probleem dat ze eventueel scheppen, op te lossen is. Als zij het park vuil maken, als je dan een keer met de vrouwen kunt praten, dan màken zij het park niet meer vuil. Magda en ik zijn vrijwilliger in de integratiecursus, ‘Belg in de klas’ heet dat. Als je daar ooit tijd voor hebt, moet je je daar ook voor opgeven. Dan zit je daar met een groep in de klas, en in het begin stellen zij vragen over onze cultuur. De dingen die hen verbazen, wat wij doen. Het zijn altijd dezelfde vragen, op den duur ken je ze van buiten, maar goed. En ik mag ook dingen aan hen vragen, en altijd als ik de kans krijg, zeg ik: “Als er hier mensen met kinderen zijn, hou er dan rekening mee dat onze scholen op een andere manier werken, dat er een rol is in de school voor de ouders en de grootouders, dat men die er graag bij betrekt. Zelfs de meest klassieke school heeft bij ons grootouderfeestjes de dag van vandaag, en schoolfeesten en zo. En ik zeg hen: “Al te dikwijls zien we dat de mensen die van ergens anders komen, niet naar de oudercontacten gaan, niet naar die schoolfeesten. En iedere keer als we zien dat ze het wél doen, gaat de integratie met spróngen vooruit. En als er een aantal beginnen komen, vertellen ze het door. In Het Trappenhuis (kleuter- en lagere school tussen de Sint-Baafsabdij en de Dampoort, nvdr.) heeft dat ook kweetniethoelang geduurd, en in de Sint-Baafsabdij daar in de wijk – ik weet dat nu toevallig omdat John, mijn collega van de Olifant, daar woont, en die zit in de Buren van de Abdij – hebben zij nu ook een aantal Turkse families die lid zijn, die meewerken aan de programmatie, die rondleidingen doen, en dan ben je vertrokken! Zij vertellen dat ook aan elkaar.
Dus, met andere woorden, een beetje geduld. Ook daar weer vertrouwen: je moet het vertrouwen winnen van die mensen. Zij moeten weten dat jij het met hen goed voor hebt, en dat zij het met jou goed bedoelen, en dat vraagt ook enige continuïteit. Als zij altijd dezelfde gezichten zien, altijd diezelfde mensen die daar bezig zijn, wordt dat anders. Ik woon er niet, maar ik vind het ongelofelijk leuk als ik parkeer in de Reinaertstraat of de Ooievaarsstraat, dat daar altijd een hele boel mensen, zelfs mensen die nog nooit bij de Vieze Gasten zijn binnengekomen, goeiedag zeggen. En ik zeg ook goeiedag. Dat is op die tien jaar toch al iets waarvan ik denk: “Goh, dat voelt toch goed!” Je komt hier toe en je bent precies thuis.
Als je dan één woord moet gebruiken, is het ‘vertrouwen’. Wat niet wegneemt dat ik Daniël ook kan volgen: dat hij rekening moet houden met een potentieel aan Gentenaars, die a priori bij het Vlaams Belang zijn, en daar zit je natuurlijk ook mee. Je mag dat percentage niet onderschatten, en bij hen moet je niet afkomen met dat woord ‘vertrouwen’, die werken sowieso tegen. Ik weet wel dat hij daar rekening moet mee houden. Wij zitten daar hele dagen, maar iemand die gaat werken en dan ‘s avonds thuiskomt en vaststelt dat zijn trottoir voor de zoveelste keer vol ligt met brol, die vindt dat natuurlijk niet leuk, want die heeft níet dat geduld, en dat versta ik allemaal wel. Het zal allemaal een beetje tijd vragen, en ik hoop dat Europa toch wat strengere eisen begint te stellen aan die landen, en zegt: “Mannekes, er moet hier ook een racismewetgeving komen, en als die dingen gebeuren, moet er ingegrepen worden. In alle kanten, he, want ‘t is ook waar dat er bij die Roma ginder ook hele rijke zitten, die dan keizer genoemd worden, of koning genoemd worden, en die dan in chique villa’s zitten en met grote auto’s rondrijden, en die soms ook een rol spelen in wie er allemaal naar hier komt. Maar dat moet je ginder oplossen, dat kunnen wij hier niet oplossen! Ik moet daarmee lachen: altijd diezelfde verhalen van die grote mercedessen aan het OCMW, maar ik moet ze nog zien hoor! Ik ga niet zeggen dat het nooit gebeurt, hoor. Bij ons is een eigen huis een status. Wij hebben ooit nog een programma gemaakt over wat de melkboer weet. Dat noemen ze dan toch ook: “de confiturenwijken”. Bij ons zijn er toch mensen die boterhammen met confituur eten ‘s morgens en ‘s avonds om een huis met twee garagepoorten te kunnen betalen. Bij hen is het statussymbool dan een auto. Zij rijden dan rond met een grote auto, maar dan vaak ten koste van heel wat andere dingen. Bij Afrikanen zijn het dan de kleren die ze dragen. Ze hebben geen nagel om aan hun gat te krabben, en ze hebben dan misschien maar één pak, maar dat wordt dan tot in de puntjes verzorgd. Iedereen heeft toch zoiets? En bij de Roma zijn dat dan de auto’s.