Vuile Mong (deel drie)

Het derde deel van het lange interview dat ik ooit eens deed met Mong Rosseel, hier gezellig bij mij thuis. Afgenomen, uitgeschreven en gepubliceerd voor Gentblogt, dat spreekt voor zich.

20111203_Mong_sm

Omdat Mong afgelopen weekend zijn pensioen vierde, vond Gentblogt het aangewezen om nu het interview dat we eerder dit jaar afnamen, te publiceren.

En omdat hij weliswaar een spraakwaterval is, maar er toch een ongemeen boeiende mening op nahoudt, besloten we het interview integraal te publiceren.

Deel één en twee kon u respectievelijk hier en hier al lezen. Vandaag krijgt u deel drie.

Vraag 3: In de Brugse Poort is het een prachtig project van Bij’ De Vieze Gasten. Er is daar destijds een ganse commotie geweest rond de tentoonstelling “Lijn drie”. Geef toe, het waren harde beelden. Ik heb ze ook gezien, en dat is slikken, maar het is realiteit natuurlijk. Denk je dat het iets veranderd heeft, die commotie daarrond, en de perceptie van de buurt?

Om te beginnen, tussen “Lijn Drie” en de commotie daarrond zit er al een pak verwarring. Dat ging over heel lijn drie, niet alleen de Brugse Poort. Sommige beelden waren van het Rabot, sommige beelden waren bij manier van spreken van de andere kant zelfs, da’s één. Ten tweede: vooral in de pers, en onder andere op televisie in Ter Zake heeft men gedaan alsof lijn drie volledig Brugse Poort was, en dan zijn daar uitspraken gekomen die niet met de werkelijkheid klopten. Dat oude vrouwtjes niet meer op straat zouden durven komen, da’s gewoon onzin. Het is natúúrlijk geen gemakkelijke buurt. Moest het een gemakkelijke buurt zijn, dan zou ik niet eens weten waarom de Vieze Gasten daar zouden moeten gaan zitten. Het is een arme buurt, met heel veel mensen. Moest je het gemiddelde inkomen berekenen van de Brugse Poort en vergelijken met andere buurten in Gent, dan kan dat wel eens laag zijn. Ga maar eens na, de kwaliteit van de huizen kan ook behoorlijk laag liggen. Maar het is tegelijkertijd een buurt waar het woord solidariteit nog bestaat, waar mensen nog van elkaar houden, voor elkaar opkomen… De stad doet veel, met soms het nadelige gevolg dat je – langs de ene kant is dat positief – wat andere mensen aantrekt, maar langs de andere kant…

(Zwijgt even, denkt na, geraakt niet echt uit zijn woorden) Wat ik nu zeg, is maar een bedenking, he, ik kan het niet bewijzen. Ik heb wel eens gedacht dat de commotie rond “Lijn Drie” ook positieve effecten heeft gehad. Vooral dan het feit dat het negatieve beeld van de buurt ineens de huurprijzen en de koopprijzen weer een beetje gedrukt heeft. Terwijl door het opkuisen van de buurt, ‘Zuurstof in de Brugse Poort’ – pas op, dat was fantastisch, de buurt móest dat hebben – het resultaat was dat die gestegen waren. Wij hebben dat met onze eigen ogen gezien, bij de problemen waarin we soms tussen kwamen voor de mensen die er wonen, dat de eigenaars zeiden: “Ja maar, wij gaan dat opkuisen, en die moeten eruit, want dat is nu een heel andere buurt aan het worden, we zullen veel meer huur kunnen krijgen.” Dat was al bezig. Ik heb huizen weten verkocht worden in de Reinaertstraat die met vier jaar tussen – en niks aan gedaan, niks aan veranderd – het dubbele van de prijs zijn gegaan, het dubbele. En dat ligt op dit moment een beetje stil. De commotie die er geweest is, houdt een aantal mensen af: “Ho, ho, De Brugse Poort, gaan wij daar met onze kinderen wonen?” Dat is een van de gevolgen die misschien wel voor een aantal mensen op dit moment een beetje rust geven. Want zij worden anders opgejaagd wild. Waar moeten die mensen naar toe?

Een tweede iets: die commotie heeft ook als gevolg gehad dat een aantal mensen zeiden: “Jamaar, potverdomme, zo erg is onze buurt niet, da’s één! En ten tweede, we hebben dat toch nog altijd ook een beetje zelf in de hand! Ik zie in die buurt een evolutie, ik zie hoe in de braderie van de Bevrijdingslaan de allochtonen plots toch zijn beginnen meedoen, dat zij inzien dat het wel goed is om zo’n weekend te hebben. Dingen die toch bijna uitgestorven waren, die ineens weer opgepikt worden. We hebben een beetje problemen gehad in de buurtwerking dat mensen niet lang genoeg bleven. De ploeg medewerkers bijvoorbeeld was een beetje gechoqueerd, heb ik gehoord, door mijn interview in de Knack. Je weet, ze korten dat dan in, waardoor het accent plots een beetje anders lag, alsof er maar één goed buurthuis zou zijn, dat van de Muide bij Lucien.

Maar dat heeft zijn waarde bewezen.

Maar waarom? Omdat daar een persoon is die daar al àltijd is, en bij ons hebben we, op de tien jaar dat wij daar zitten, al ik-weet-niet-hoeveel buurtwerkers zien passeren, terwijl we nu juist – en ik hou mijn hart vast – weer met een team zitten dat de indruk geeft dat ze zullen blijven, waar we ook ongelofelijk goed mee kunnen samenwerken. En die waren nu van: “Allez, waarom zegt Mong dat nu? We doen zo ons best…” Maar ik héb dat niet zo gezegd! Weet je, als ik in sociale scholen moet optreden, begin ik er altijd over, iedere keer heb ik het er bij gesleurd, ook al paste het niet bij het onderwerp: “Mannekes, het is níet jobhoppen hé! Bijt u vast! Een sociaal werker moet zich vastbijten, moet het vertrouwen van de mensen krijgen; zonder vertrouwen kan je niet werken, en als er dan om de haverklap een nieuwe buurtwerker is: dat gààt niet!” Bij ons ook hoor: iedere teamvergadering zit ik te sputteren als er zo dingen zijn: “Mannekes, ge moet zorgen dat ge hier grààg zijt, dat ge hier grààg werkt, dat ge u goed voelt, zodat ge hier kunt blijven, omdat het ook in onze werking zó verschrikkelijk belangrijk is”. Maar bon, we groeien als er meer geld is. We hebben nu ook Jamilla in dienst genomen al meer dan een jaar, da’s fantastisch. Maar alsjeblief, dat gezicht moet blijven. Ze heeft nu een jaar gewerkt, ze heeft contacten gelegd in de buurt met van alles en nog wat. Als zij nu ineens zou zeggen: “Jongens, ik heb een betere job, ik ben weg, ik ga naar Brussel” dan moeten wij herbeginnen. Dan moet er een nieuwe komen, en tegen dat die weer overal langs is geweest… Dat gaat niet, je moet een zekere continuïteit hebben. En in de Brugse Poort zitten we nu met een goed team, waarmee we goed kunnen samenwerken. En ik heb dat in Knack dus niet zo brutaal gezegd, dat alle buurthuizen slecht zouden werken, dat heb ik niet gezegd. Maar ik heb wél gezegd dat dat jobhoppen vervelend is. Weet je, in het begin dat wij er waren, dat de mensen bij ons moesten komen om een feestje te geven? Er is daar zo’n mooi zaaltje, volledig met alles erop en eraan, en dat kon niet gebruikt worden, want dat was altijd ‘s avonds of in het weekend, en dan is er niemand. Ze mogen dat niet, en dat begrijp ik, ter beschikking stellen zonder dat er iemand van het team bij is, dat is logisch. Maar het is niet logisch dat je in de buurt zit, en op de momenten dat de mensen thuis zijn, dat dat buurthuis niet open is. Ons buurthuis in de Sleepstraat, destijds, ging open van vrijdagavond tot de maandagmorgen, bij manier van spreken. Op woensdagnamiddag waren wij open, en op andere namiddagen voor de senioren. Als je open bent op het moment dat de mensen gaan werken zijn, en je gaat toe als ze thuiskomen van hun werk, tsja…

De problematiek waar men ook nog op focust in de media, zijn de Roma binnen de Brugse Poort. Wat merk je daarvan?

Kijk, ik heb daar eigenlijk allemaal maar één woord voor, en dat is… (zwijgt even) Wacht, nee, dat kan niet met één woord (bulderlacht). Nee, er is één woord dat ik belangrijk vind, en dat is: geduld. Vertrouwen hebben we al gehad, he, maar ook geduld. De problematiek van de Roma en ook alle andere allochtonen: ik blijf ervan uitgaan dat er eigenlijk niemand voor zijn plezier – jawel, gepensioneerden in in Spanje gaan wonen voor de zon, dat is voor hun plezier. Mensen met geld die ergens anders gaan wonen, die doen dat om in de zon te kunnen zitten, in een chique villa en zo – maar alle mensen die emigreren om het beter te hebben, doen dat niet omdat ze daar goesting voor hebben, die doen dat om het beter te hebben. Met andere woorden: zolang wij er niet in slagen om de wereld in zijn geheel te verbeteren, zodanig dat mensen dat niet moeten doen… Ook toen wij in Senegal waren: iedereen waarmee ik praatte, is me uiteindelijk komen vragen: “Bumba, tu m’emmènes en Belgique, hein?” en dan moest ik iedere keer uitleggen dat dat geen oplossing was, dat dat niet meer ging… Moeders kwamen echt bij mij en boden me een vrouw aan, hé, hun dochter, en bij hen mag je nog altijd drie vrouwen hebben, zelfs binnen de Islam.

Best dat Magda (zijn vrouw, nvdr) niet mee was!

(giechelt) Nee, die was niet mee, maar nu gaat ze wel mee. (Hij vertrok in maart weer op inleefreis naar Senegal met de Noord-Zuidraad van de Lowazone (Lovendegem-Waarschoot-Zomergem-Nevele) nvdr.) Ik begrijp dat ten volle, natuurlijk. Als je de problemen ziet van die mensen, en hoe arm ze zijn, dat is met Roma toch juist hetzelfde? Als je ziet waar die mensen moeten leven, waar ze vandaan komen… Dan is dat toch de taak van Europa? Als wij zeggen dat die landen bij Europa komen, dan moet Europa verdomme ook sociale eisen durven stellen, en zeggen tegen Bulgarije en Slovakije en Slovenië en al die landen: “Verdomme, jullie komen bij Europa, maar dan willen we wel dat jullie een sociaal land zijn en iets uitbouwen zoals wij. Wij hebben een racismewetgeving en wij hebben een veroordeling daarop. Dat moet bij hen ook bestaan, en dat bestaat nog niet, en dat is het drama. Dat is dus het eerste punt: het moet voor een deel ginder opgelost worden. Als we dat niet doen, dan blijven ze komen, en niemand gaat ze tegenhouden, niemand! Tweede probleem: als ze dan naar hier komen, waar komen ze dan terecht? Niet in een huis achter het station, in het vroegere Miljoenenkwartier; niet in het centrum, niet in Mariakerke en in de betere randgemeenten ook al niet. Dus waar komen ze terecht? Precies in die buurten waar nog leegstaande huisjes staan. En dan maak je van alles mee. We hebben nu ontdekt dat de ene sloeber de onbewoonbaar verklaarde huisjes die ze dan kraken… Ze kraken die niet, hé! Zij kopen die. Dus de eerste familie die komt, kraakt dat, en de volgende familie koopt dat dan, voor tweehonderd euro, voor honderd euro, voor vijfenzeventig euro, en die schrijven dan een papier dat ze het gekocht hebben.

Dus die mensen denken dat ze echt iets hebben?

Ze denken dat, en als je daar dan efkes mee kunt praten – we hebben nu iemand bij ons van de dienst Integratie die daar werkt – tsja, dat duurt natuurlijk wel een tijdje, en ze beseffen dat ergens wel, dat dat niet kan, ze weten ook wel dat er ergens iets niet klopt, maar ze proberen toch altijd: “Ja maar, we hebben dat gekocht van de vorige die hier gewoond hebben!”
Langs de andere kant, ons Jamilla slaagt er toch in, samen met Hilde van het koffiehuis, om met de vrouwen apart te praten. De Roma die daar wonen, nemen dat parkje in, zeker in de zomer. Voor ons is dat geen probleem, maar eigenlijk is dat wél een probleem. Ten eerste, ze hebben problemen, wat wij in Afrika ook gezien hebben, met hygiëne. Ze zijn gewoon dat alles, zoals vroeger, van papier was, en ze hadden eigenlijk alleen afval van eten. En als je dat met je woonwagen midden in een bos staat, en je hebt alleen maar kruimels over, en korstjes van brood en een beetje confituur, dan is er geen probleem, dat mag je in het bos gooien. Er komt wel een beestje en een kever en een insect die dat allemaal opeet. Maar een plastieken zak niet, een plastieken fles niet, en ze zijn daar totaal niet op bedacht. Dus dat was hier een probleem.

Een tweede probleem, we hebben daar nu beelden van gezien: ze hebben in die buildings waar ze woonden geen enkel toilet dat werkte. Dus ze kakken bij manier van spreken letterlijk over de leuning van het balkon. Nu, er zijn ook landen – in Afrika heb ik dat nu niet gezien, maar ik heb gehoord van iemand die een keer naar Jemen was met een groep dokters, en die zitten daar in een hotel, en ze stonden buiten te wachten voor een bepaald bezoek. De ene zegt nog tegen de andere: “God, ik ben eigenlijk nog blij, want Jemen, we hadden daar van alles over gehoord. Maar we zitten toch in een hotel, met een badkamer en een toilet”. En op hetzelfde moment horen ze binnen een sas gaan, en ze zijn buiten net opzij kunnen springen, want de buis kwam gewoon uit op straat, en alles floepte dus gewoon op straat.

Bij ons is dat dus ook hé! Ze zitten daar op een gegeven moment in dat park, en dan komen ze bij ons binnen en gaan ze daar water drinken. Dat is geen probleem, bij ons mogen ze zoveel water drinken als ze willen. Maar ook daar weer: ze doen het niet goed, ze laten de kranen lopen, ze morsen, ze laten een spoor achter, en voilà. De toiletten waren dan op een bepaald moment zo vervuild dat wij iedere keer die boel weer moesten opkuisen. Nu, dat is bijvoorbeeld al heel wat verbeterd door gewoon met die vrouwen te praten en te zeggen: “Dit kan niet.” We hebben nu ook een aantal tafels op een andere plaats in het park gezet, dichter bij waar ze wonen, en we zeiden: “Jongens, kijk, alsjeblief!” Want wij stelden natuurlijk vast dat een aantal mensen die normaal op die terrassen zaten, niet meer kwamen, omdat ze niet meer konden door het lawaai en de ruzie als ze kaarten. Gentenaars kunnen ook – ik heb in het buurthuis in de Sleepstraat ook geweten dat Gentenaars met elkaar in de clinch gingen als ze aan het kaarten waren.

Dus de Roma… Daniël (Termont) heeft gelijk: ik heb hem daar bezig gehoord, en we moeten zeker afremmen, maar tegelijkertijd moeten wij gewoon – en dat is toch iets voor de socialisten in Europa. Socialisten hebben jarenlang de meerderheid gehad in het Europese parlement, en ze hebben daar eerlijk gezegd daar toch wel een beetje weinig mee gedaan, in de uitbreiding van Europa, om eisen te stellen. Iedere keer opnieuw. Men zit nu te zagen dat China geen sociale zekerheid heeft, maar toen China lid is geworden van de WereldHandelsOrganisatie, is er geen enkele eis gesteld op dat vlak. En iedere keer opnieuw: Obama ontvangt nu de Chinese president, hij moet wel. Er wordt voorzichtig over mensenrechten gesproken, en de Chinezen zeggen: “Jaja, meneer.” Hij kan natuurlijk ook niet anders: Amerika heeft zoveel schulden bij China, dat hij niks te piepen heeft. Dat is altijd de kloterij: wij hadden al lang eisen moeten stellen. We hadden al lang van die landen moeten eisen: “Los ne keer uw eigen racisme op, wat is dat nu voor flauwekul!” Als ik dan in de krant lees dat de Albanezen nu mogen komen zonder visum en dat ze massaal naar hier gaan komen: ten eerste, ze gaan dat niet doen, ze zijn maar met twee miljoen in totaal, er zijn er niet méér. Denk je nu echt dat er daar twee miljoen mensen staan te springen om hun land te verlaten? Ja, van een aantal families gaan de durvers en de slimmeriken weer komen en die gaan hier geld verdienen. ‘t Is ook nog altijd zo dat migranten méér geld naar hun thuisland sturen, dan alle ontwikkelingshulp bij elkaar. Als Turkije vandaag een rijk land is, heeft dat vooral te maken met de Turken uit Duitsland en de Turken hier.

En bij vluchtelingen is het eeuwige dilemma altijd: alle mensen in Europa vinden altijd alle vluchtelingen, alle allochtonen die bij hen wonen, die ze kennen, wiens verhaal ze kennen, goeie. In elke school zijn er schoolcomités en dat is het eeuwige drama waarmee je zit: als je die mensen leert kennen, dan ga je van die mensen houden. Dan begrijp je honderd procent waarom ze naar hier komen, en dan zie je ook dat het probleem dat ze eventueel scheppen, op te lossen is. Als zij het park vuil maken, als je dan een keer met de vrouwen kunt praten, dan màken zij het park niet meer vuil. Magda en ik zijn vrijwilliger in de integratiecursus, ‘Belg in de klas’ heet dat. Als je daar ooit tijd voor hebt, moet je je daar ook voor opgeven. Dan zit je daar met een groep in de klas, en in het begin stellen zij vragen over onze cultuur. De dingen die hen verbazen, wat wij doen. Het zijn altijd dezelfde vragen, op den duur ken je ze van buiten, maar goed. En ik mag ook dingen aan hen vragen, en altijd als ik de kans krijg, zeg ik: “Als er hier mensen met kinderen zijn, hou er dan rekening mee dat onze scholen op een andere manier werken, dat er een rol is in de school voor de ouders en de grootouders, dat men die er graag bij betrekt. Zelfs de meest klassieke school heeft bij ons grootouderfeestjes de dag van vandaag, en schoolfeesten en zo. En ik zeg hen: “Al te dikwijls zien we dat de mensen die van ergens anders komen, niet naar de oudercontacten gaan, niet naar die schoolfeesten. En iedere keer als we zien dat ze het wél doen, gaat de integratie met spróngen vooruit. En als er een aantal beginnen komen, vertellen ze het door. In Het Trappenhuis (kleuter- en lagere school tussen de Sint-Baafsabdij en de Dampoort, nvdr.) heeft dat ook kweetniethoelang geduurd, en in de Sint-Baafsabdij daar in de wijk – ik weet dat nu toevallig omdat John, mijn collega van de Olifant, daar woont, en die zit in de Buren van de Abdij – hebben zij nu ook een aantal Turkse families die lid zijn, die meewerken aan de programmatie, die rondleidingen doen, en dan ben je vertrokken! Zij vertellen dat ook aan elkaar.

Dus, met andere woorden, een beetje geduld. Ook daar weer vertrouwen: je moet het vertrouwen winnen van die mensen. Zij moeten weten dat jij het met hen goed voor hebt, en dat zij het met jou goed bedoelen, en dat vraagt ook enige continuïteit. Als zij altijd dezelfde gezichten zien, altijd diezelfde mensen die daar bezig zijn, wordt dat anders. Ik woon er niet, maar ik vind het ongelofelijk leuk als ik parkeer in de Reinaertstraat of de Ooievaarsstraat, dat daar altijd een hele boel mensen, zelfs mensen die nog nooit bij de Vieze Gasten zijn binnengekomen, goeiedag zeggen. En ik zeg ook goeiedag. Dat is op die tien jaar toch al iets waarvan ik denk: “Goh, dat voelt toch goed!” Je komt hier toe en je bent precies thuis.

Als je dan één woord moet gebruiken, is het ‘vertrouwen’. Wat niet wegneemt dat ik Daniël ook kan volgen: dat hij rekening moet houden met een potentieel aan Gentenaars, die a priori bij het Vlaams Belang zijn, en daar zit je natuurlijk ook mee. Je mag dat percentage niet onderschatten, en bij hen moet je niet afkomen met dat woord ‘vertrouwen’, die werken sowieso tegen. Ik weet wel dat hij daar rekening moet mee houden. Wij zitten daar hele dagen, maar iemand die gaat werken en dan ‘s avonds thuiskomt en vaststelt dat zijn trottoir voor de zoveelste keer vol ligt met brol, die vindt dat natuurlijk niet leuk, want die heeft níet dat geduld, en dat versta ik allemaal wel. Het zal allemaal een beetje tijd vragen, en ik hoop dat Europa toch wat strengere eisen begint te stellen aan die landen, en zegt: “Mannekes, er moet hier ook een racismewetgeving komen, en als die dingen gebeuren, moet er ingegrepen worden. In alle kanten, he, want ‘t is ook waar dat er bij die Roma ginder ook hele rijke zitten, die dan keizer genoemd worden, of koning genoemd worden, en die dan in chique villa’s zitten en met grote auto’s rondrijden, en die soms ook een rol spelen in wie er allemaal naar hier komt. Maar dat moet je ginder oplossen, dat kunnen wij hier niet oplossen! Ik moet daarmee lachen: altijd diezelfde verhalen van die grote mercedessen aan het OCMW, maar ik moet ze nog zien hoor! Ik ga niet zeggen dat het nooit gebeurt, hoor. Bij ons is een eigen huis een status. Wij hebben ooit nog een programma gemaakt over wat de melkboer weet. Dat noemen ze dan toch ook: “de confiturenwijken”. Bij ons zijn er toch mensen die boterhammen met confituur eten ‘s morgens en ‘s avonds om een huis met twee garagepoorten te kunnen betalen. Bij hen is het statussymbool dan een auto. Zij rijden dan rond met een grote auto, maar dan vaak ten koste van heel wat andere dingen. Bij Afrikanen zijn het dan de kleren die ze dragen. Ze hebben geen nagel om aan hun gat te krabben, en ze hebben dan misschien maar één pak, maar dat wordt dan tot in de puntjes verzorgd. Iedereen heeft toch zoiets? En bij de Roma zijn dat dan de auto’s.

Vuile Mong (deel twee)

Hier te vinden op Gentblogt.

Omdat Mong Rosseel, de bezieler van de Vieze Gasten, vijfenzestig wordt en met pensioen gaat, geeft hij dit weekend een groot afscheidsfeest in de Brugse Poort. Ook wij van Gentblogt hebben hem geïnterviewd. Deel één van het gesprek met deze welbespraakte mens kon u hier al lezen. In deel twee komen de twee volgende vragen aan bod.

20111130_Mong2_sm

Vraag 2: Moest je opnieuw kunnen beginnen, zou je dan hetzelfde doen, of op dezelfde manier?
(denkt na, mompelt dan) Goh, dat zijn ambetante vragen! (lacht) Ik ben ergens wel zeer blij met het leven dat ik heb kunnen leiden. In zijn geheel dan toch. Er zijn altijd wel een heleboel dingen waarvan je denkt: ‘Dat had ik niet moeten doen”… Hilde Pauwels heeft me ooit eens geïnterviewd voor De Standaard, ze had een reeks rond ‘Dromen’, en vroeg aan een heleboel mensen: “Zijn uw dromen van vroeger uitgekomen?”. Ik zat met het hele wonderlijke, dat niets van wat ik ooit gedaan heb, iets was waarvan ik als kind of jongere ooit droomde. Ik wilde uit Veurne weg, naar de stad, en ik ben op den buiten terechtgekomen, op een boerderij. Dat was absoluut niet mijn droom, terwijl het een droom geworden is.

Een tweede iets: tot in de retorica, mijn laatste jaar middelbaar, durfde ik met moeite een gedichtje voordragen vooraan in de klas. Maar dan ben ik drummer geworden in een rockgroepje, en dan van drummer ben ik beginnen zingen. En kijk nu: vanaf dan heb ik veertig jaar lang niets anders gedaan dan op een podium gestaan en verteld, en eigenlijk doe ik dat gewoon verschrikkelijk graag! En ik heb dus het geluk dat ik altijd iets heb kunnen doen dat ik graag doe. Toen wij begonnen, waren we rebellen, we zaten in het verzet en al. Maar toen kwamen er mensen van De Nieuwe Scène, en die zeiden: “Jullie doen vormingstheater, en minister De Backer heeft een theaterdecreet en jullie horen daarin thuis, en jullie moeten subsidies aanvragen”. Onze eerste reactie was: “Gulder zijt zot, gij! Voor wat wij doen subsidie vragen!” Maar zij hebben het gedaan voor ons. Onze eerste beheerraad van onze eerste vzw – Fabien en ik zaten daar in, en Magda ook, maar al de rest, dat waren Jef Sleeckx, en Wim Meeuws van De Nieuwe Scène, de mensen van Volkshogeschool Elckerlyc… Wel, zij hebben dat aangevraagd, en we kregen het. Maar als je dat eens bekijkt: van in ’76 zijn wij erkend, en wij zijn nog altijd erkend. Bijna veertig jaar lang, vijfendertig jaar lang heb ik, weliswaar een klein loon, maar heb ik elke maand mijn loon gekregen, om te doen wat ik graag doe. Wie heeft zo’n leven gehad? Als ik dat opnieuw zou kunnen doen… Ik heb dat verhaal al dikwijls verteld: toen wij die voorstelling deden in het buurthuis (in de Sleepstraat, nvdr), op onze verjaardag, was dat een eenmalig iets. Walter De Buck die daar aanwezig was, zei: “Dat kan niet zijn, dat je dat maar één keer doet, dat kan niet!”. En wij zeiden: “Maar allez, Walter, ‘t is voor ‘t buurthuis he!” Het is Walter die ons op sleeptouw heeft genomen. Als hij dat niet had gedaan, dan waren de Vieze Gasten nooit ontstaan!
Dus, achteraf, als je vraagt, zou je dat opnieuw doen? Ik ben er eigenlijk toevallig ingerold. Toeval is iets raars. Aan de ene kant is het toeval, aan de andere kant is het natuurlijk ook wel zo dat je moet openstaan voor dat toeval, je moet het pakken zoals het komt, en dat heb ik gedaan. Ik doe dat eerlijk gezegd nog altijd.

Een andere vraag die zich dan opdringt, is de volgende: hoe hou je dat in hemelsnaam vol? Al die voorstellingen, van het een naar het ander, dat blijvend engagement: het buurthuis, in Zomergem het Senegalproject, de Noord-Zuidraad… Hoe hou je dat vol?

Tgoh… Het een heeft te maken met het ander natuurlijk. Ik ben in Leuven op het spoor gekomen door de plaats waar ik woonde. Je zei het al: je zoekt het toeval op. Het is deels toeval, deels ook niet. Ik ben in Leuven in de studentenvakbond terecht gekomen, met Paul Goossens en Ludo Martens en nog een aantal anderen, en dan begin je zaken te lezen, je begint aan acties mee te doen, en er gaat een nieuwe wereld voor je open. De mensen zeggen soms: “De generatie van ’68, dat zijn allemaal dikke bourgeois geworden”, maar dat is dus niet waar, hé. Er zijn erbij die dikke bourgeois zijn geworden, ja. Maar ik ben geen P.v.d.A., ik ben geen Maoist, ik ben geen communist, ik ben bij de anarchisten terecht gekomen, maar als ik kijk: heel die oude garde is er nog altijd! Het heeft iets te maken met consequent zijn. Je kan toch moeilijk op een podium staan en zeggen: “Dat en dat zou er moeten gebeuren”, en dan thuis komen en dat niet doen? Ik vind wereldwinkels een zeer mooi iets, ook het idee dat erachter steekt, dat je geen liefdadigheid moet geven, maar eerlijke handel. Ik ben een ambetante in de Wereldwinkel: in de discussies regionaal en nationaal kan ik best een dwarsligger zijn, maar dat neemt niet weg dat ik het gegeven van fair trade prachtig vind. 11-11-11, zeker sinds het geëvolueerd is en ook aan politieke lobbywerk doet, die naast het inzamelen van geld ook enorm veel aandacht besteedt aan politiek werk, dat staat me ook verschrikkelijk aan. Die stedenband nu met Senegal, daar lig ik ‘s nachts wakker van, daar droom ik van, en dan wil ik ook wel dat dat lukt, dat dat wérkt!

Dat is zo’n onverwoestbaar engagement dat jij uitstraalt. Een deel van de mensen van toen zijn inderdaad bourgois geworden, mensen die dat engagement op den duur moe worden, omdat ze zeggen dat het toch geen zoden aan de dijk brengt.

(verontwaardigd) Maar dat is dus niet waar hé!

Heb jij het gevoel dat je iets veranderd hebt?

We hebben daarnet al gezegd dat de wereld zo enorm veranderd is op die veertig jaar dat we bestaan. Niet dat ík dat gedaan heb, maar we hebben daar een rol in gespeeld: de scholen zijn veranderd, de manier van opvoeden van jongeren is veranderd, we hebben intussen een abortuswetgeving, we hebben een euthanasiewetgeving, we hebben een totaal andere houding tegenover seksualiteit, noem maar op. Er is op dat vlak ongelófelijk veel veranderd. Maar we zijn er nog niet, he, er moet nog zoveel gebeuren. Qua duurzaamheid zijn we nog nergens, wat ecologie betreft zijn we nog maar aan het begin van het begin, en op wereldschaal moet er nog zo verschrikkelijk veel gebeuren. Maar juist daarom: het zal maar gebeuren, als we door doen. Je moet maar eens bedenken: de eerste Wereldwinkels zijn even oud als de Vieze Gasten. Dat is begonnen met één wereldwinkeltje in Antwerpen, nu is dat in het hele land: Wallonië, Vlaanderen, en niet alleen bij ons. En iedereen kent het, dat is een fenomeen. En zo is dat met alles. Met andere woorden: de wereld verandert dus wél! Kijk maar naar Gent: Gent is veranderd van een autoritaire, conservatieve CVP-stad naar een bloeiende stad met toch een vrij open geest. Er gebeuren een hoop dingen, en daarom moeten we waakzaam blijven, voortdurend, als er iets fout gaat. En vandaag mag je dat ook zeggen, vandaag mag ik naar Daniël (Termont, onze burgemeester, nvdr.) stappen, dat zijn verdomme allemaal mensen die je kent! Weet je, wij hebben eens een groep uit Lyon gehad, een straattheatergroep die tijdens de Gentse Feesten bij ons zat, en die wilden aanvankelijk niet geloven dat, op zaterdag, de man die daar passeerde met zijn fiets en overal stopte om met de mensen te babbelen, dat dat de burgemeester was. Dat was Frank Beke, en die wilden dat eerst niet geloven!
Victor uit Senegal is bij mij, en ik moest optreden op het Groenplein in Wondelgem voor een klein buurtfeestje, met misschien honderd mensen. We komen daar toe, en wie staat er daar in zijn korte hemdsmouwen, met een pint in zijn hand? Daniël Termont. Ik had natuurlijk al dikwijls gelold met Victor en hem aan mensen voorgesteld als le président de Sénégal en zo, en hij moest daar altijd vreselijk mee lachen. En ik zeg tegen Victor: “We hebben chance, man, de burgemeester van Gent!”. En die schiet daar nu toch in de lach. En het was pas toen Magda ook zei: “Maar het is echt waar, Victor!” dat hij het wilde geloven. Hij heeft er dan een uur mee staan babbelen, en dan denk je: “Dit is toch zalig?” Er is wel veel veranderd, en dat stimuleert. En dan nog: waar het niet verandert, moeten we blijven vechten. Nu, ik heb ook het geluk – en dat moet ik er toch ook iedere keer bij zeggen – … Kijk, neem in heel ons Senegalproject Staf Laget weg, en ik hou het niet overeind. ‘t Is Staf die het overeind houdt. Alleen… Weet je wat weer de kloterij is? Staf is verdomme de man die al het werk doet, maar op het moment dat er naar buiten moet gekomen worden, ben ik wel weer diegene die door mijn gruute muile en het feit dat ik goed kan vertellen…

Ieder zijn verdienste, Mong!

Allemaal goed en wel, maar soms ga je wel met de pluimen gaan lopen waar eigenlijk iemand anders belangrijk voor is.

Ja, maar als dat project nu juist een grote muil nodig heeft en Staf dat niet heeft, dan zal Staf dat ook niet erg vinden.

Ik zeg niet dat hij dat erg vindt, maar ik bedoel alleen maar: het is onrechtvaardig. Ik heb ook daar weer het geluk: waarom hou ik het vol? Omdat ik eigenlijk altijd kan doen waar ik goed in ben. Ik ben met mijn projecties en mijn foto’s naar de scholen gegaan, en je denkt toch niet dat ik daaraan voorbereid? Ik zet mijn beamer aan, ik laat de foto’s komen, en ik heb de pauzeknop in mijn handen. En iedere keer zeg ik: ‘Oh juist!’ en dan zet ik het op pauze en begin ik te vertellen. Dan stel ik vast dat al die kinderen aan mijn lippen hangen. Ik doe dus gewoon wat ik graag doe, en als ik wegga, dan wil heel de school iets doen. In De Bron in Lovendegem hebben ze meteen een activiteit gepland, ze hebben negenhonderd euro opgehaald waarmee ze ginder nu al een muur rond een schooltje aan het bouwen zijn, dat ze echt nodig hadden. En dan denk ik van (zucht): “Fantastisch hé!”
Ik doe dat graag, dus waarom zou ik dat niet blijven doen?

Vuile Mong (deel 1)

Ik zit al een heel tijdje bij de redactie van Gentblogt, en toen begin dit jaar bekend werd dat Mong Rosseel, van de Vieze Gasten (een begrip in Gent en omstreken) met pensioen ging, vroeg ik hem om een interview.

Ik ken Mong al jaren, we komen goed overeen, en dus zat hij eind januari bij mij in de woonkamer koffie te drinken, terwijl ik hem een paar vragen stelde. Het fijne daaraan is, dat ik ook zijn achtergrond zeer goed ken, zijn familie, zijn huis, zijn vrouw… Hij heeft me dan weer weten opgroeien, en kent mijn ma zeer goed.

Het werd een fijn gesprek, dat ik helaas gigantisch lang liet liggen, omdat ik me er geen man over zag om het uit te typen. Maar dit weekend geeft Mong een afscheidsweekend, en dus kon ik het nu niet langer uitstellen. Omdat het zo’n fijn gesprek was, wilden we er niet teveel in knippen, en hebben we het dan maar in een paar delen op Gentblogt gezet.

Ik ga het ook hier zetten, zoveel ben ik Mong wel verschuldigd. Want, om eerlijk te zijn: het is gewoon ne vree wijze mens!

20111130_Mong_sm

Eén van mijn eerste herinneringen aan Mong zal toch wel een dertigtal jaar oud zijn. Hij heette toen nog Vuile Mong, en trad met zijn Vieze Gasten op in een tent op een grasveldje naast het jeugdhuis. Aangezien ik toen nog in Zomergem woonde, was dat steevast de première, en zat de tent serieus vol. Ik herinner me nog vaag de meest waanzinnige woordspelletjes, fijne kostuums, liedjes, en vooral ook Magda, de vrouw van Mong. Wij, kinderen, vonden het zálig.

Later liet ik de kindervoorstelling voor wat ze was, en zat ik ‘s avonds in diezelfde tent te luisteren naar zijn politiek en maatschappelijk geëngageerde voorstelling. Jaar na jaar, keer op keer. Migranten, vierde wereld, milieu, Afrika, … Alle thema’s werden bijzonder ludiek gebracht, maar deden je voor de rest van de avond toch behoorlijk diep nadenken.

De Vieze Gasten verhuisden naar Gent, lieten de tent voor wat ze was, nestelden zich in de Brugse Poort, en werden een vast onderdeel van de Gentse cultuur.

En nu, nu hij vijfenzestig wordt, gaat Mong met pensioen. Hij heeft groot gelijk, maar hij zal gemist worden. Dit weekend is er trouwens het grote afscheidsweekend van Mong, waarbij hij vrijdagavond een vooruitblik op zijn toekomstplannen geeft, en zaterdag een nostalgische avond beleeft met medewerkers van vroeger en nu.

Eerder dit jaar belde ik hem op voor een interview voor Gentblogt, en hij stemde dadelijk toe. Ik had amper een paar vragen voorbereid, want hem intussen vrij goed kennende, wist ik dat hij nauwelijks een half woord nodig heeft om er zelf een hele spraakwaterval van te maken. Juist omdat hij verdomd goed weet wat hij vertelt, hebben we dit interview dan ook opgesplitst in een aantal afleveringen. Vandaag krijgt u daarvan het eerste deel. Of, zo u wil, de eerste vraag.

Vraag 1: In hoeverre voel jij je ondertussen een Gentenaar? Want jij bent niet van Gent?

Ik voel mij een Meetjeslander, als ik het mag zeggen. Ik ben eigenlijk West-Vlaming, hé, geboren in Veurne. Vandaar ben ik naar Leuven gegaan, en dan, na drie jaar, naar Gent. Dat was toen, in die tijd, voor mij werkelijk een verademing, alhoewel Gent toen, in vergelijking met vandaag, een klotestad was, bij manier van spreken. Maar in vergelijking met Leuven was het een hele verademing. Ik had nogal wat problemen thuis, en bleef heel wat weekends in Leuven. Gelukkig had ik nogal wat buitenlandse vrienden, vooral Zaïrezen, en ik bleef heel dikwijls bij hen, want in het weekend was Leuven een compleet dooie stad. De vrijdagavond ging iedereen weg, en op zaterdag en zondag was er geen kat. Dat schijnt nog zo te zijn, maar het is er toch levendiger geworden, zoals in alle provinciesteden. Veurne was nog erger natuurlijk. Nu, mijn broer woont daar nog altijd, en er is in verhouding, denk maar aan Aalter of Eeklo, meer te doen dan vroeger.
Gent was dus een verademing, ik vond het toen zalig in Gent, en ik ben, na mijn sociale school, dat buurthuis begonnen. In ’71 zijn de Vieze Gasten ontstaan. We hadden ondertussen een aantal vrienden die uit de stad wegtrokken. Ook Walter De Buck woonde wel in Gent, maar aan de rand, aan wat toen nog de wilde woestenij van de Blaarmeersen was, en dat sprak me wel aan. In de stad zelf, welja, wij hadden toen twee kleine kinderen, en in de Sleepstraat hadden wij zo’n stoepje, dat als we de deur opendeden en de tram net passeerde, wij terug naar binnen moesten. We konden niet met de kinderwagen naar buiten komen tenzij je zeker was …

(onderbreekt, verwonderd) Jij hebt nog in de Sleepstraat gewoond?

Het buurthuis was in de Sleepstraat, net in een bocht, en het hele huis daverde telkens de tram daar rakelings passeerde. Wij zijn dan naar Waarschoot verhuisd. De groep was, doorheen zijn geschiedenis, heel erg verbónden met Gent, door Walter, door het Trefpunt, door de Gentse Feesten – want dat was iets van óns – maar ik woonde níet in Gent.
Van Waarschoot ben ik naar Zomergem gegaan, en ik woon daar nu al zó lang, dat ik eigenlijk wat met Zomergem vergroeid ben. We zaten toen een beetje met de rare situatie dat iedereen De Vieze Gasten beschouwde als een Gentse groep, maar dat de zetel van de Vieze Gasten in Zomergem was. Heel de periode met de tent is dat zo gebleven: we waren altijd met die tent op toer. We speelden wel veel in Gent maar dat was dan ook weer met de tent, op uitnodiging.

Het is eigenlijk Dany Vandenbossche die de groep weer naar Gent gehaald heeft, in de periode toen Gilbert Temmerman burgemeester werd. De vrouw van Gilbert was trouwens een enorme fan van ons, en zelfs toen ze niet goed meer te been was, wilde ze ons per se zien. Erik (hun zoon, nvdr) bracht haar enkele jaren geleden tijdens de Gentse Feesten naar de Baudelokapel maar kon toen met die rolstoel nergens door. Maar soit, terug naar Dany Vandenbossche. Hij zei op een bepaald moment: “Dat is nu toch wel straf: jullie worden altijd beschouwd als een Gentse groep, we hebben een goed bestuur nu, we zijn goed met Gent bezig, ook op gebied van cultuur, maar jullie kunnen niet eens in de Gentse Cultuurraad zitten, want de zetel van de Vieze Gasten is in Zomergem.”
Op dat moment, het was 1991, verhuisden wij dan de zetel van de Vieze Gasten naar Gent en het kantoor naar Trefpunt. Rita, de vrouw van Fabien Audooren, deed onze boekhouding en administratie en zo, en deed ook de boekhouding van de Gentse Feesten voor het Trefpunt. Zij was daar dus vriend aan huis, en wij ook, en zo kwam van het een het ander.
Dat was prima, maar … wij waren – en zijn eigenlijk nog altijd – een collectief, waar er heel veel contact met elkaar moet zijn. En dat contact viel plotseling weg. Wij repeteerden soms in Zomergem, wij waren daar gaan spelen, en Rita zat vroeger ook daar aan haar bureautje. Dat was bij mij thuis, de kantoren waren in de omgebouwde schuren en stallingen. Wij kwamen elke donderdag bijeen – da’s trouwens nog altijd zo, die teamvergaderingen op donderdag – en dan probeerden we iets nieuws uit, en was het van “Ga Rita eens halen? Ga de techniekers eens halen?” Die waren daar ergens aan het knutselen of decors aan het schilderen of zo, en dan wilden we iets uitproberen met hen erbij. ‘s Middags aten we ook samen, en plots was dat weg. Op de vergaderingen begon dat eigenlijk op iedereen zijn systeem te werken: we zijn een collectief, en er zat nu plots iemand in Gent. Vroeger, als we iets moesten hebben van paperassen, iets voor de vakbond of om het even wat, dan liepen we gewoon even naar ‘t kantoor. Nu moesten we plots elke keer een afspraak maken in Gent.

Dat kon zo niet langer. Er waren toen stadsschooltjes die leeg kwamen te staan, en wij vroegen aan de stadsdiensten: “Als er zo iets vrijkomt, kijk eens of er niks bij is voor ons? Dat we daar in kunnen, dat we daar een zaaltje kunnen maken om te repeteren, en ook kantoren in hetzelfde blok.” Op een gegeven moment zijn ze afgekomen met dat complex aan de Lousbergskaai, waar nu de mensen van het OCMW zitten, maar nog voor we konden gaan kijken – anders hadden we daar dus gezeten, we hadden daar waarschijnlijk ja op gezegd – kregen we nog een ander bericht, uit de Reinaertstraat. “De Democrazy moet daar nu echt definitief weg. We hebben ze tien jaar lang de hand boven het hoofd gehouden, maar de buurt is met de zoveelste petitie bezig, het kan echt niet meer. Er komt een boot voor hen, ze krijgen de Rock ‘n’ Rollboot, dan kunnen ze in de haven zoveel lawaai maken als ze willen.” Die boot is gezonken, maar soit. Wij hebben toen wel aan de telefoon gezegd: “Bon, nu gaan wij eerst met de mensen van de Democrazy praten, want wij willen niet dat zij denken dat wij hen verjaagd hebben.” Het bleek eigenlijk omgekeerd: die mensen waren doodcontent, dat ging voor hen ook dé oplossing zijn, ook naar de eigenaars toe. Die eigenaars, dat zijn twee broers Hutsebaut, nogal bekende figuren in Gent, Ronny en Patrick. Vooral Ronny (ook bekend van de Hutson in de Langemunt, nvdr) was zeer actief, hij was bijvoorbeeld ook de man die Dalida naar Gent liet komen. Die was met van alles bezig. Jammer genoeg is hij enkele jaren geleden gestorven. Maar Patrick was op het feest van Veertig Jaar Vieze Gasten.
Zij waren dus wreed content dat wij daar kwamen, en Democrazy ook. In ’97 of ’98 zijn wij dus naar daar verhuisd, en vanaf toen gingen we daar in première, maar daarna stond dat gebouw daar. We gingen daar wel spelen, en dat was onze vaste plek, onze kantoren en zo, en we zagen elkaar weer meer.

Gingen jullie toen nog rond met de tent?

Nee, de tent, dat was al gedaan. 1990 was het laatste jaar dat we die gebruikten. De organisaties die ons altijd gevraagd hadden, begonnen af te takelen, maar er kwamen nieuwe die een ander soort voorstelling wilden, dat is eigenlijk mooi in elkaar geklikt. Wij zijn begonnen met kleinere producties: Over de schreef of Klein kasteeltje, met twee, drie man, en één muzikant, en dat was ideaal! Ik heb in verhouding de laatste jaren meer gespeeld dan ooit tevoren in heel de periode van de Vieze Gasten. Met alle schoolvoorstellingen en zo, dat was onvoorstelbaar! Globaal genomen heeft zeven jaar gelopen, 253 voorstellingen; De Millenniumdoelstellingen heeft meer dan drie jaar gelopen, en ik denk toch wel meer dan honderdvijftig voorstellingen; Water net hetzelfde, ook meer dan drie jaar, Volle Pot heeft toch meer dan drie en een half jaar gelopen, ook meer dan tweehonderd voorstellingen. Dat verkocht als zoete broodjes. Ik ben echt moeten stoppen, hoor, nu is dat allemaal afgebouwd. Dit jaar heb ik alleen nog Van pukkels en rimpels gedaan, en begin december is er een afscheidsweekend. Ik ben geboren op 30 december, en op 1 januari 2012 begin ik aan mijn pensioen. Ik zeg altijd: daarna ga ik nog dingen doen, ik ga zingen en vertellen, maar dat wordt dan mijn hobby. Ik ga geen theatervoorstellingen meer spelen, ik ga niet meer zeulen met decors, ik ga niet meer zeulen met geluidsinstallaties, …

Maar de groep neemt het dan over, toch?

Neen. De groep neemt het niet over, het hele collectief werkt nu in de Brugse Poort aan het sociaal-artistiek project, maar de afdeling vormingstheater stopt met mij, er is geen opvolging.

Dat is toch zonde?

Tsja. Aan de ene kant ben ik ontzettend gelukkig met wat we in de Brugse Poort doen, ik vind dat prachtig en sta daar helemaal achter. Ik vind het ook zalig dat het project Bij’ de Vieze Gasten heet, want aanvankelijk hadden we dat een andere naam gegeven, Buurtstation West. Toen was de ingang nog in het straatje tussen die garageboxen, en Sint-Lucas heet zelfs nog met leerlingen die hele gevel geschilderd, met een station en treinen en in het groot ‘Buurtstation Gent-West’. Ha ja, vroeger waren er overal van die buurtstations, vandaar.

Maar De Vieze Gasten zijn natuurlijk een begrip.

Voilà! En dus waren er op een gegeven moment mensen die zeiden: “Maar wat is dat nu toch voor flauwekul, waarom moet dat nu een andere naam hebben? Kunnen jullie niet gewoon zeggen dat dat bij de Vieze Gasten is?” Er is eigenlijk geen mens die nog weet dat dat heel kort anders heette. We hebben enkel nog een paar foldertjes waarop Buurtstation Gent-West staat, da’s alles.

En zo is het collectief inmiddels een volledig Gents initiatief geworden. Maar ik woon sinds ’75 in Zomergem en ik woon daar graag. Ik heb al dikwijls gezegd: indien ik jong was, zou ik er misschien wel over denken om terug naar de stad te komen, maar nu zie ik dat echt niet meer zitten.

Dat kan ik me voorstellen. Je bent intussen ook een deel van het Zomergemse leven.

Dat ook al. Ik zit bijvoorbeeld met een Senegalproject in Zomergem (een project van de lokale Noord-Zuidraad, waarmee hij een paar jaar geleden nog op inleefreis is geweest, nvdr.). Ik ben daar van het allereerste begin bij geweest, mijn hart ligt daar ook. Ik zit er in 11.11.11. en in de Wereldwinkel, ik voel me daar goed. Ook met het domein waarop ik woon, hebben we gigantisch veel geluk gehad. We konden dat indertijd voor ontzettend weinig geld kopen, maar er was daar niets. We hebben dat zelf opgekuist, boompjes geplant, … Ze hebben nu voor het feest van 40 jaar ‘kweetniethoeveel foto’s verzameld, en op die eerste foto’s, zie je ons vergaderen aan een tafel bij ons in de tuin. Mensen zeggen: “Hoe, is dat bij jullie? Maar dat kan toch niet?” Maar dat kan wel, er stond daar dus geen enkel boompje, niks. Nu woon ik daar in een paradijs, maar toen was daar niets! Gebouwen, weide, en verder kale vlakte.

Maar je bent ook echt een deel van Zomergem geworden. Voor zover ik me dat persoonlijk herinner – dat kan een impressie zijn hoor – was er gans in het begin vanuit katholieke hoek behoorlijk wat tegenkanting. Jullie sloegen voor de première, die altijd in Zomergem was, de tent op naast het gebouw van de jeugdbeweging en ik wéét dat er toen bij de leiding gereuteld werd door de pastoor over het feit dat wij met de jeugdbeweging naar jouw voorstelling zouden komen. Dat kón gewoon niet! Jij was toen in elk opzicht ‘Vuile Mong’.

(knikt nadenkend) Ja, ik weet het, dat was overal zo. Je kan dat ook aan jongeren van vandaag nauwelijks nog vertellen wat een andere tijd dat was. Mensen die zeggen dat de wereld niet verandert, weten niet wat ze zeggen. De wereld is onwaarschijnlijk veranderd in die veertig jaar, on-waar-schijn-lijk.
Maar om dus te antwoorden op je eigenlijke vraag: “voel ik me Gentenaar?” dan zeg ik: ik hou van Gent tot en met, ik vind Gent een zalige stad, ik ken de mensen in Gent, ik ken het stadsbestuur. Ik hou van de Gentenaar, ik hou van de humor van de Gentenaar, ik hou van de Brugse Poort, maar ik ben geen Gentenaar, ik ben een Meetjeslander. Geworden, want, zoals reeds gezegd, ik ben West-Vlaming van geboorte.

Dat hoor je dus nog altijd hoor!

Er zijn periodes geweest van niet! De laatste tijd let ik er weer minder op, maar in de tijd in Leuven wílde ik dat zelfs niet, en ze hoorden het dus niet! Dus als ik wil, hoor je het niet. Maar als ik in West-Vlaanderen West-Vlaams probeer te spreken, zeggen ze altijd dat ik Gents spreek. Ik ben verwant met Gent, maar ik ben echt wel een Meetjeslander. Ik voel me geen West-Vlaming meer, in die zin dat ik daar weg ben. Mijn ouders zijn intussen ook gestorven. Mijn broer woont daar nog wel, maar mijn zus woont in Brugge, en mijn roots, ach, dat zegt me niet veel. Ik heb daar in mijn jeugd in een rockgroepje gespeeld, en nu is er iemand die aan het opzoeken is wat er in Veurne allemaal gebeurd is in de jaren zestig: ik moet plots allemaal vragen beantwoorden over vijftig jaar geleden, en ik denk: “Mijn god, mijn god!” (lacht uitbundig). Voor mij is dat afgesloten.
Maar ik vind Gent een zalige stad: net niet te groot, net niet te klein, en dynamisch, … Kijk, ik ga zeer graag een keer met vrienden naar Brugge wandelen. Magda (zijn vrouw, nvdr.) is van Brugge, haar hart ligt daar, maar in Brugge wandelen, dat is zoals in Venetië: je wandelt in een museum. Dat is leuk om eens te doen, maar om daar te wonen? Nee, geef mij dan maar Gent. Gent is dynamisch, ik kan het niet anders zeggen. Dat is altijd al zo geweest, ook toen ik er toekwam. Toen was er een heel ambetant, autoritair en conservatief stadsbestuur, er was een bisschop die nog erger was dan Léonard vandaag, maar de Gentenaar, die laat zich niet doen, die heeft iets van een rebel in zich. Een Gentenaar spot graag met zichzelf. Ik heb altijd gezegd: humor, ja, op voorwaarde dat je ook met jezelf kan lachen. Zelfrelativering, dat is me aangeboren, dat vind ik absoluut belangrijk. Als je jezelf té au sérieux neemt, dan kom je er niet, en een Gentenaar heeft dat van nature. Misschien heb ik wel veel geleerd van Gentenaars: de manier waarop zij zich zonder complexen kunnen blootgeven en met al hun zwakke kanten naar buiten komen, zonder iets weg te steken, ik hou daarvan.

Voilà, de eerste vraag zit erop (lacht opnieuw uitbundig). Ja, ik kan dat niet, kort antwoorden. Daarom ben ik ook een slecht schrijver: ik kan geen voorstellingen schrijven, ik maak mijn voorstellingen al vertellend. Ik vertel en vertel, en iedereen die ik tegenkom weet dat dan: binnen de kortste keren ben ik dingen aan het uittesten. Van pukkels en rimpels bijvoorbeeld heb ik zo gemaakt. Ik ben wel met een groep senioren gaan praten, en met vijftien-, zestienjarigen, maar voor de rest … Iedereen die ik tegenkom, klamp ik aan en dan probeer ik, en dan zie ik aan de gezichten: “Ok, dat zit goed, dit is serieus, dit wordt lachen, dit ga ik houden, dit niet”.

(Origineel geschreven en gepost op Gentblogt)