Schilde

Vandaag was ik in Schilde, maar ik was er liever niet geweest. En toch was er geen plek waar ik deze morgen anders had willen zijn. Er was namelijk de uitvaartdienst voor Bib. Of Tano, zoals zijn recentere vrienden hem kenden. Gaetan, zoals hij officieel heette. Vaenguard, zoals hij voor mij altijd zal blijven.

Er was een massa volk, en ik had niet anders verwacht. Ik stond een serieus paar straten verder geparkeerd, op de parking van een op zaterdag gesloten bedrijf. Daar had ook net René zijn auto gezet. René, de gast die mij heeft leren larpen, mijn grote sjamaan, mijn lichtend voorbeeld. Degene die sjamaan was voor zowel mij als Vaenguard, die geregeld had dat wij tweeën moesten trouwen voor het welzijn van de stam. Het deed vooral heel veel deugd om René daar te zien. En later zag ik ook Raf, en Bruno uit lang vervlogen tijden, en Tom. Ook dat deed  deugd. Dat zelfs meer dan twintig jaar later daar nog steeds mensen waren uit de tribe die de larpwereld toch vormt. Dat we hem niet vergeten waren.

De uitvaart zelf was mooi. En triest. En soms ook grappig. Er waren sprekers van zijn familie, en van zijn wielerclub, en van de skivrienden, en vooral ook van zijn baseballclub. Ellen, Bibs vrouw, is maar in zijn leven gekomen in 2007, na zijn larpcarrière, zij kent dus niemand van ons. Maar blijkbaar had hij er soms wel over verteld, ze wist wie ik was. Toen dan ook “La Tribu de Dana” van Manau speelde, was het eventjes te veel voor me. Dat is een liedje dat alle larpers, maar vooral barbaren, nauw aan het hart ligt. Vaengie speelde dat altijd in de auto op weg naar larp, dat wist ik. Er waren geen larpfoto’s in de lange, prachtige collages, maar dat was begrijpelijk. Ik denk niet dat Ellen die had.

En toch, voor vijf mensen in dat immense eerbetoon was hij de onverschrokken barbarenleider, de ene gast die ik ooit berserk heb zien gaan tot er schuim op zijn lippen stond. En nee, dat was geen schuimpil. Het beeld dat ik voor ogen heb, is van een jonge viriele kerel, gekleed in bont en zwart leer, met kortgeknipte krullen, een zwaard in de ene hand en een knots in de andere, en met een grote grijns en pretlichtjes in zijn ogen.

Ik heb bij het groeten een ‘clubke’ bij de rest van de parafernalia gelegd. Een touwtje met wat kralen en een afgebroken botje. Eentje dat hij al die jaren heeft gedragen en dat ik na de dood van Vaengie altijd droeg als sjamaan. Eentje dat al die jaren in de larpkamer was blijven liggen. Ik hoop maar dat Ellen het niet zomaar in de vuilbak gooit, maar ze heeft daar alle recht toe. Per slot van rekening heeft het zijn doel gediend.

Ik ben na de uitvaart nog even blijven napraten met de rest van de larpers en ben toen in Schilde nog wat caches gaan zoeken. In de bossen, in het groen. Ik moest uitwaaien, ik wilde even alleen zijn. Van het ene spel naar het andere, het leek me niet ongepast. En ook dat kapelletje dat ik tegenkwam, leek op een of andere manier best wel thuis te horen in het moment.

Dit is er eentje voor jou, Vaenguard. Een liedje waar ik altijd al emotioneel van werd, maar dat ik nu wellicht nooit meer zal beluisteren zonder tranen in mijn ogen.
Tranen die niet onwelkom zullen zijn.

Het ga je goed, Vaengie. Ik zie je wel in de hallen van de Voorouders.

Vaenguard…

Deze voormiddag – ik moet geen les geven op dinsdagvoormiddag – kreeg ik via twee verschillende mensen vreselijk nieuws te horen.

De gast met wie ik tien jaar lang gelarpt heb bij Poort, die de barbarenhoofdman was van mijn stam waar ik sjamaan was, die samen met mij zo lang het Roedel van de Wolf heeft geleid en die na een aantal weekends ook mijn ingame echtgenoot werd, is gisteren overleden…

Bib was 51 en een sportman, hij was zondag gaan fietsen met een maat, voelde zich plots niet zo goed, ging zitten, en zakte in elkaar: hartstilstand. Ze hebben hem nog proberen reanimeren en daarna in leven gehouden om zijn organen te kunnen doneren.

Nee, ik had hem in twintig jaar niet gezien, hij is gestopt met larpen toen zijn personage stierf. En toch heb ik hem altijd beschouwd als een vriend, is hij een deel van mijn jonge jaren gebleven, en was ik compleet van de kaart toen ik het nieuws hoorde.

Ik had nooit gedacht dat hij een van de eersten zou zijn die zou gaan. Ik heb gehuild, ja. Omwille van die gigantisch goedlachse, vitale kerel die ik kende. Op wie ik destijds een crush had, en die ik twee weekends per jaar als mijn echtgenoot mocht beschouwen, ook al was daar niks lijfelijks aan. Die ik ’s morgens op zijn bed een koffie kwam brengen, want anders kreegt ge die niet wakker. Die giechelend kwam vertellen: “Sjamaan, sjamaan, weet ge wat we nu weer gedaan hebben?” en dan een heel verhaal vertelde. Voor wie ik altijd twee reservebriquets in mijn zak zitten had, en van wie ik twee keer per weekend een saf schooide, en dan een zeer ongelovige blik kreeg. Met wie ik languit op onze rug naar de sterren lag te kijken, met gans onze stam, en dan een vallende ster zag als een teken voor een goeie totemnaam voor een nieuwe barbaar. Die met tranen van woede in zijn ogen zijn wapens tegen de muur keilde toen hij dacht dat ik dood was. Voor wie ik tranen heb vergoten toen zijn personage stierf, wiens schouders ik masseerde, en voor wiens buikspieren ik massaal veel respect had na ons hilarisch trouwfeest. En die ik talloze, talloze keren geheeld heb wanneer hij weer eens berserk gegaan was in een gevecht.

Ik heb door de poortfoto’s zitten bladeren en heb zijn foto’s hier verzameld.

Damn, Bib…