Ik heb dus vorige week maandag mijn voet omgeslagen. Arbeidsongeval.
Vooraleer u steigert en mij vierkant uitlacht (“Arbeidsongeval op school? Zal wel!”): ik moet over de middag wel degelijk patrouilleren op de speelplaats. Ik stap dus in de ene richting, wanneer ik vanuit mijn ooghoeken iets zie gebeuren dat er eigenlijk nogal fishy uitziet. Ik kijk om terwijl ik nog steeds verderstap (” Wat zijn die daar weer in godsnaam aan het uitspoken?”), en sla dus mijn rechterpoot om over een dom boordje. U kent het gevoel wel: eventjes een pijnscheut, wat binnenmonds gevloek, wat gespring op één been, en dan weer voorzichtig verderwandelen vanuit het motto ‘Het zal wel overgaan’. Niet dus.
Maandagavond deed die voet dus nog steeds zeer, ook al was hij hoegenaamd niet gezwollen, niet blauw, en voelde het ook niet aan als een typische verstuiking. Dinsdag aangegeven bij de personeelsdienst, en woensdagmorgen toch maar naar de dokter. Iets met het weefsel rond de voetwortelbeentjes. Toch een drietal weken een stevig verband of brace, dus heb ik me maar zo’n ding aangeschaft. Op kosten van de verzekering, weet u wel.
Vandaag ben ik terug naar de dokter geweest omdat hij nog een papier voor de verzekering moest invullen, en toen hij hoorde dat het nog steeds behoorlijk veel pijn deed, was zijn verdict onverbiddelijk: krukken, om te ontlasten, want het zou wel eens erger kunnen zijn dan gedacht. En ik mocht niet zoveel rondlopen als nu: de hele school rond, hier in huis voor vanalles en nog wat. Braaf zijn en met poot omhoog in de zetel, zei hij. Oi vé!
Fijn dus. De apotheker hier om de hoek had haar krukken al verhuurd, dus nu ben ik op zoek naar krukken. Misschien morgen eens tot aan Partena proberen rijden. Als ik daar tijd voor vind, met al die klassenraden.