Ik wou dat Poetin, onze gerenommeerde nachtzwarte moordmachine op fluwelen pootjes, eindelijk eens ophield met zijn eigen kostje bijeen te scharrelen. Dan heb ik het niet op de brokken kattenvoer die hij ongetwijfeld in de buurt bijeen sprokkelt, als aanvulling op de korrels die hier altijd voor hem klaarstaan.
Ik heb het over vers vlees. Ik verdenk hem ervan dat hij dat jagen ziet als een sport: meer dan eens komt hij me trots de buit brengen, of legt hij die op het matje onderaan de trap zodat ik niet anders kan dan erover te struikelen. Dan komt hij met groot gemauw tegen mijn benen wrijven, en verwacht de nodige complimentjes in de trant van: ‘Flinke poes, dat heb je flink gedaan!’
Ik ben gelukkig niet zo’n doetje als mijn wederhelft (ik heb niet voor niks konijnen leren villen op mijn 5de) maar er zijn toch gezelliger dingen ’s morgens, als je in je slaapkleedje en op blote voeten slaapdronken de trap afstommelt.
Ik ga dus echt eens de ‘oogst’ beginnen bijhouden, en dan heb ik het enkel over de hapjes die hij me komt brengen en niet zelf al binnenspeelt.
Gisteren was het een donzig groot mereljong. De dag daarvoor een klein spitsmuisje. Vorige week donderdag een grote dikke duif, die onze hond dan nog de helft heeft opgevreten vooraleer ik ze in de vuilbak heb kunnen gooien. Verder herinner ik me deze lente al de volgende prooien: twee kleine ratten (één dode en één, jawel, levende), drie spitsmuizen (of piepedol, een mooi woord voor i.’s woordenboek) en één gewone grijze huismuis, een lijsterjong, een onbestemde vogelsoort (onherkenbaar verminkt), en dan ben ik er nog wel een paar vergeten.
Voor de rest een sympathieke kater hoor, daar niet van :-p