Nog een laatste mooie dagje voordat het weer gaat omslaan, en ik had eigenlijk wel zin om nog eens flink uit te waaien.
De fiets op de drager, en richting Landegem dus: daar ligt nog een aantal caches van de Zonnestelsel-reeks, en dat is een mooi fietstochtje langs de vaart tot in Nevele. En daar ligt dan weer een klein rondje van de Gezinsbond: ideaal.
Langs het kanaal heb ik een paar keer stevig moeten zoeken, één keertje heb ik de cache ook aan mij voorbij laten gaan wegens de immense netelzee waar ik door had moeten waden, en in Nevele moest ik met de zware elektrische fiets op een Finse piste, en dat bleek ook geen cadeau. En ja, soms vindt ne mens al eens rare dingen langs zijn baan. Maar verder? Nog eens heerlijk uitgewaaid, doorgefietst en fysiek moe. En vooral helder in het koppetje.
Mooi weer, en vanaf donderdag of zo gaat het beginnen regenen: ik ben dus nog eens gaan cachen daar in Gavere, de reeks Scott & Whisky. Het is fijner als Veronique mee is, maar alleen doet het eigenlijk ook wel eens deugd: rust en stilte om me heen. En prachtige landschappen en prachtige caches, dat ook. Ik ben wel nogal laat vertrokken, het was na vier uur, maar bon, het was dan ook net iets minder warm op die manier.
Ik heb genoten, maar ik heb beloofd aan Véro te wachten voor het laatste stuk tot ook zij nog eens mee kan.
Mooi weer + vrije zondag = dagje Watou. Vorig jaar hadden we er nog een weekendje van gemaakt, met twee overnachtingen in Poperinge. Dat hoefde nu ook weer niet, maar een dagje Watou was wel een van de dingen die ik op de planning staan had.
Bart zorgde dat de kinderen eten hadden ’s middags, en tegen elven vertrokken we richting de West-Vlaanders, meer bepaald kasteel De Lovie. Dat is zo’n vijf kilometer van Watou-centrum, maar daar is dus blijkbaar ook altijd een deel van de tentoonstelling. In plaats van in Watou te parkeren, daar alles te doen, naar de Lovie te fietsen en dan nog moeten terugkeren, had Bart dus het lumineuze idee om te beginnen met die fijne fietstocht doorheen het Poperingse platteland. Tegen kwart voor één waren we in Watou centrum, haalden we onze tickets en gingen we eerst iets eten, netjes in de schaduw.
Daarna deden we het parcours in Watou, maar… laat ons stellend dat we niet meteen onder de indruk waren, en dat is zachtjes uitgedrukt, noch van de kunstwerken, noch van de poëzie.
Eén werk sprong eruit, maar dat pakte echt niet op beeld, en ook het begeleidende gedicht was niet mis.
En toen fietsten we terug naar de Lovie, waar om 17.00 uur een voorstelling zou zijn, maar voor Bart hoefde het echt niet meer. We zijn zelfs de Lovie niet binnengegaan, want dat ging toch meer van hetzelfde zijn.
We hebben ons dan maar eventjes geïnstalleerd in de zomerbar aan de vijver, en ik ben nog een paar caches op het domein gaan bekijken, terwijl Bart rustig op een bankje zat.
Watou 2023? Niet bepaald een aanrader. Volgend jaar beter.
Die fameuze hondjesgeocacheronde in Gavere, daar is werk aan. Zowel vanwege de legger – ze zijn stuk voor stuk knap gemaakt, er is echt veel werk in gestoken – als voor de cachers, want het zijn er meer dan 70. Ik ben er ook al een tijdje mee bezig: twee jaar geleden met Véronique, vorig jaar op mijn eentje, vandaag opnieuw. Het is niet altijd evident om een dag te vinden dat we allebei vrij zijn én dat het goed weer is.
Maar bon, vandaag lukte het en iets over twee stonden we allebei aan de Spar in Gavere en gingen we ietsje verder parkeren. Dat bleek nog niet voldoende, voor een van de buurtbewoners: die kwam naar buiten en wees ons fijntjes op de parking een zijstraatje verder. Wisten wij veel…
Enfin, het werd een mooie fietstocht met eerst twee vruchteloze pogingen, dan 14 vondsten om dan te eindigen opnieuw met twee zoekpartijen die op niks uitliepen. Tsja.
Tussendoor was er thee, of nee, toch niet: in gans Asper is er geen enkele bank. Toen we aan de kerk passeerden, zagen we plots enkele bistrotafeltjes staan. We hielden halt, klopten aan, riepen aan het hek van Quitapena, maar enkel een hond kwam even kijken, ondanks het feit dat er een bord “OPEN” stond. We hadden ons net geïnstalleerd en thee uitgegoten, toen er alsnog een dame kwam piepen. We hebben de thee dan terug in de thermos gegoten en zijn binnen in de fijne tuin een ijsthee gaan drinken.
De verfrissing deed deugd, want het was eigenlijk echt wel warm, en het was uiteindelijk ook na zessen toen we terug aan de auto stonden, en zeker tegen dat de fietsen opnieuw opgeladen waren.
En toen, toen was er alsnog thee. Nog steeds gloeiend heet, we hebben er gewoon koud water bij moeten kappen om het afgekoeld te krijgen, want eigenlijk had Véro tegen zes uur thuis willen zijn.
Graffiti is alomtegenwoordig, maar de bussen en trams zijn perfect geel en proper. Bizar.
Er zijn geen zebrapaden. Oversteekplaatsen wel, maar enkel aangeduid via een kleine stippellijn links en rechts en dus zeker niet van ver zichtbaar. Ik erger er mij blauw aan, je ziet zeker in het donker amper waar je moet lope.
EDIT: er zijn wel zebrapaden, maar enkel waar er geen lichten zijn. Je moet dus al goed zoeken.
Broodsnijmachines in het warenhuis. Oh. My. God. Maar echt. Dat zijn barbaarse bloeddorstige zaagbladen die spontaan doen denken aan Indiana Jones. Je legt dat brood erin, en dan komt er eerst een paar klauwen uw brood genadeloos vaststekken, en dan komt een zaagblad aan een hels tempo sneetje per sneetje afsnijden. Guillotinegewijs. Afspelen mét geluid.
Daklozen. Veel, en vaak met een tentje en gans hun hebben en houden op een vaste stek onder een brug.
Voor het eerst ook een vluchtelingenkamp gezien: Oekraïners in containers op Tempelhof. Brr. Wij zijn gelukkige mensen.
Zoals Bart het verwoordt: Berlijn is een zwaar getraumatiseerde stad. De meeste steden hebben een min of meer continu verloop, zoals bv. Londen: natuurlijk hebben de oorlogen een impact gehad, maar het leven ging verder. In Berlijn zijn er twee enorme breekpunten: de tweede wereldoorlog en de Berlijnse Muur. Zoals een van de gidsen zei: “Het is wat kort door de bocht, maar algemeen kan je zeggen dat na de tweede wereldoorlog een kwart van Berlijn volledig was verwoest, een kwart zwaar beschadigd en eigenlijk onbewoonbaar, een kwart gehavend maar doenbaar, en een kwart nog normaal bewoonbaar”. Dat doet wat met een stad: je moet volledig opnieuw beginnen, om van de menselijke en emotionele schade nog niet te spreken, en het verwerken van de nazigruwel. En dan was er de Stasi – zie vorige posts – en de Berlijnse Muur en het enorme litteken dat dat met zich heeft meegebracht, zowel fysiek in de stad als mentaal. De Berlijners leven ofwel in dat verleden dat alomtegenwoordig is, ofwel willen ze er resoluut mee breken en leven ze in het nu.
Stickers. Quasi elke verkeerspaal is volgeplakt met de meest waanzinnige stickers. Geen idee vanwaar de fascinatie.
Berlijn is groen. Volgens iemand waarmee we gesproken hebben, zou 40% van Berlijn bestaan uit groen of water. Of groen water. Wellicht zijn daar de privétuinen ook in gerekend, maar dan nog: er zijn echt veel parken en parkjes, en er is natuurlijk ook Tiergarten, het lokale Central Parc.
Berlijn is ook groot. Maar echt groot. Wij hebben verschillende keren een kleine tien kilometer in een bepaalde richting gefietst, en dan zit je nog steeds in een volgebouwd gebied. Toegegeven, je komt dan in wat vroeger voorsteden moeten zijn geweest, of industriegebied, maar wat intussen naadloos is opgegaan in de urbanisatie. Ik denk dat Berlijn zo’n 20 km in doorsnee is. Bij mooi weer zijn (elektrische) fietsen ideaal, en anders is er de prima metro.
Berlijn is (nog) geen echte fietsstad, maar er zijn merkelijk meer fietsers dan in veel andere steden. Het is natuurlijk geen Amsterdam of Kopenhagen, maar de fietsinfrastructuur is duidelijk in opkomst, een beetje zoals hier in Gent of in Antwerpen.
De verkeerslichten duren lang. LANG. Je kan makkelijk twee volle minuten staan wachten tot je als fietser kan oversteken, vooraleer dus de auto’s in alle richtingen hebben kunnen rijden en afslaan. Meh.
Ze houden hier ook nog wel van een fijn kasseibaantje. En net zoals hier in Gent vinden ze blijkbaar niet altijd de juiste mensen om die te onderhouden. Man, hebben wij gebobbeld af en toe!
Net zoals in elke grootstad ga je ook hier niet omkomen van de honger, verre van: om de paar stappen – zolang je min of meer in het centrum blijft – val je over een restaurant. Echte ketens hebben we nochtans niet veel gezien, zoals bv. de alomtegenwoordige Starbucks in New York of de Pain Quotidien in Parijs.
Heel veel binnenhofjes en binnenpleintjes. Sommige daarvan zijn openbaar, zoals de Hackesche Hofe, andere zijn wellicht privé, maar je ziet wel vaak door openstaande poorten of doorgangen een hoop groen.
Gaan we nog terug? Goh, er zijn nog zo veel andere boeiende steden te bezoeken en die krijgen de voorkeur, maar anders kwamen we wellicht nog wel terug: we hebben nog een massa dingen niet kunnen doen. Maar een volgende keer wordt het wellicht geen slaaptrein meer.
Vandaag hadden we geen fietsen meer, we hadden de voorbije dagen al de benen van onder ons lijf gelopen, en dus namen we een bijzonder rustige voormiddag: lang slapen, een beetje lezen, inpakken, dat soort dingen.
We moesten pas om vijf uur een drietal kilometer noordelijker zijn voor Berlin Unterwelten, we hadden dus nog wel wat tijd. Iets over twaalf gaven we onze bagage af aan de receptie en begonnen te wandelen. Onze eindbestemming leidde ons zo goed als voorbij het Gedenkteken van de Berlijnse Muur, dus waarom ook niet? We liepen op het gemakje door de stad, stelden vast dat er écht wel veel monumenten zijn die gewijd zijn aan de Joodse slachtoffers, stelden ook vast dat op zondag blijkbaar de kerkhoven waar je kan door wandelen, de meeste poorten gesloten houden zodat je moet terugkeren, en stelden bovendien ook vast dat het toch wel serieus warm was.
Aan de Berlijnse Muur was er massa’s volk. Er staat nog een deeltje recht, er staan overal infopanelen met exacte uitleg en doorheen de hele stad is het traject van de muur met een strook kasseien aangeduid. We waren er overigens net op de datum dat hij opgericht is, namelijk 13 augustus, vandaar de bloemen.
We wandelden verder, gingen Aziatisch eten langs de baan, en kwamen meer dan een uur te vroeg aan het park waar Berlin Unterwelten ligt. Voor Bart was het welletjes en hij bleef dan ook op een bankje zitten, ik had nog wat ADHD-energie over en deed nog een rondje labcaches in het overigens zeer mooie park.
Na nog een koffietje sloten we aan bij Joep De Visser, een Nederlandse historicus die in Berlijn was blijven hangen en nu meewerkte, als gids en archeoloog, bij Berlin Unterwelten, de vereniging die alles wat ondergronds zit in Berlijn, bestudeert en catalogeert. Hij was overigens een uitstekende gids over dit stukje ondergrondse schuilplaats uit de Tweede Wereldoorlog. De ingang is trouwens gewoon een ijzeren deur in de metro-ingang van Gesundbrunnen. Oh, en helaas geen foto’s toegestaan in dit museum.
Bon, we zaten toch al in de metro, die hebben we dan maar terug genomen zodat we tegen zeven uur opnieuw in de buurt van ons hotel waren. We zijn dan eerst maar iets gaan drinken en uiteindelijk ook eten, in een Berlijnse versie van een Engelse pub. Diversiteit, het moet kunnen, fish and chips ook.
Bon, het was al rond negenen toen we uiteindelijk een Uber richting station namen: daar lagen ook nog wel wat caches, en dan waren we zeker op tijd voor de trein om 22.30 uur. Hmpf. Die trein liet zich uiteindelijk zien tegen 23.30 uur, en tegen dan waren we dat wachte allebei al kotsbeu. Tegelijk hadden we het bericht gekregen dat ons treinstel last had van technische mankementen en dat we daardoor gedowngraded waren naar slaapcouchettes, wel gewoon met ons twee en niet met zes. Goh…
We hebben niet meer gewacht op de treinbegeleider om ons te komen inchecken, we zijn gewoon gaan slapen, onder gelukkig wel uitstekende donsdekbedden.
Ik wilde graag nog eens buitenshuis ontbijten en had in de Spreegold, waar we de vorige keer waren, pancakes op het menu gezien. We liepen eerst nog even de straat af op zoek naar iets anders, maar blijkbaar gaat alles op zaterdag wat later open. Bon, twintig voor tien zaten we neer, een paar minuten voor tien kregen we ons ontbijt, en eigenlijk moesten we om tien uur op de fiets zitten. Juist ja. De pancakes zagen er overigens zalig uit, maar waren niet te vreten: de pancakes zelf waren eerder brood dan pannenkoeken en de kersen waren van die ingemaakte, superzoete brol. Ugh, ik heb de helft laten liggen en ze zijn de rest van de dag op mijn maag blijven liggen. Bart zijn ontbijt had dat weer een enorm hipstergehalte…
Soit, we zaten dus niet om tien uur op de fiets, maar nogal wat later, wat maakte dat we aan een hels tempo de 8 kilometer – met een hoop rode lichten – richting Hohenschönhausen hebben gefietst, want daar hadden we een tijdsslot geboekt om 10.40 uur.
Hohenschönhause, dat is de Stasigefängnis, en man, daar was ik eventjes niet goed van. Berlijn, dat associeer je doorgaans met de tweede wereldoorlog en met de Berlijnse Muur, maar het verhaal dat daarachter zit… De Stasi is het inlichtingenapparaat, de geheime spionagedienst van de DDR. Aangezien tegen de bouw van de Muur in 1961 al een vijfde van de bevolking van de DDR was weggelopen, bleek voor hen niet de conclusie te zijn dat het systeem moest veranderen, maar dat ze de mensen moesten opsluiten zodat ze niet meer kònden weglopen. Ergo: de Muur, op 13 augustus 1961. Maar tegen dan zat deze gevangenis al de hele tijd vol. Na de Wereldoorlog zaten daar oorlogsmisdadigers van wie ze inlichtingen wilden. Mensen spreken niet zomaar, en dus werd er gefolterd. Eerst fysiek, daarna vooral psychologisch. De gevangenis was ook ondergronds en staatsgeheim.
Zie je de deuropening hierboven? Dat was een cel. Nee, niet de ruimte erna, de deuropening op zich. Ze is ongeveer 1.65 meter hoog – ik paste er net in – en net breed en wijd genoeg om in recht te staan. Zodra je ook maar ietsje groter bent, sta je helemaal gekromd. Na vijf minuten begint je lichaam al te protesteren, na twintig minuten doet alles pijn. Soms lieten ze mensen hier drie volle dagen in staan: je ondertekent elke, maar dan ook elke bekentenis om nooit terug te moeten.
Zo was er ook een volledig verduisterde, ronde gecapitonneerde ruimte: de “relaxruimte”. Dolgedraaide psychiatrische patiënten moeten daar soms in om te kalmeren, maximaal anderhalf uur. De Stasi sloot er mensen soms enkele dagen in op, in de complete duisternis, complete stilte – je hoort enkel je eigen hartslag – in een dwangbuis, zodat je in je eigen excrementen in slaap valt, alles brandt, je geen hoekje hebt om in te schuilen… Mensen die het psychisch overleefden – fysiek was je immers nog compleet in orde – konden nooit meer in een afgesloten ruimte terecht, konden niet aan het werk, konden eigenlijk niet meer functioneren.
De meesten werden gewoon opgesloten in een groepscel, met 30 tegelijk in een kleine kamer, met het verbod om te gaan liggen tussen 5.00 uur en 21.00 uur. Ze stonden geprangd tegen elkaar, het licht bleef altijd aan, en zodra het 21.00 uur werd en ze eindelijk mochten gaan zitten of liggen, werden ze uit de cel gehaald en de hele nacht ondervraagd, tot, jawel, 5.00 uur. Slaapdeprivatie, het blijkt een van de meest efficiënte foltermethodes te zijn. Dat, en honger natuurlijk.
Later kwamen er mooiere, bovengrondse cellen voor de “spionnen van het Westen”. Een op vijf burgers was een verklikker voor de Stasi, niemand voelde zich veilig. Een meisje van 15 tekende een glimlach op een poster van Stalin en werd prompt anderhalf jaar opgesloten. De cellen zagen er beter uit, er was voldoende voedsel, ze konden zich soms douchen.
Maar ook hier speelde slaapdeprivatie een grote rol: je mocht alleen ’s nachts gaan liggen, met je armen strak naast je lichaam en je hoofd in een schuine hoek gericht naar de deur, en het licht bleef altijd aan. Zodra je – in slaap gevallen – een andere houding had aangenomen, werd je – en meteen de hele gang – wakker geblaft door de bewakers. En de ondervragingen werden intussen uitgevoerd door hooggeschoolde psychologen. Juist ja.
Op het einde vertelde de jonge gids ons dat, om Duitsland opnieuw verenigd te krijgen, de DDR had bedongen dat niemand die niets illegaals had gedaan onder het vorige regime, daarvoor kon gestraft worden. Ergo: een van de ondervragers woont nog steeds om de hoek van de gevangenis en passeert alle dagen met zijn hond. Hij ontvangt een ruim pensioen. Of zoals de bondskanselier het verwoordde: “We lossen het biologisch op”. En dat, dat zorgt blijkbaar nog steeds voor grote wrijving in het voormalige Oost-Duitsland.
En ja, toen de gids ons vroeg om niet te applaudisseren op het einde van zijn rondleiding omdat dit eigenlijk een herdenkingsmonument is voor de talloze mensen die er gestorven zijn, dat hij liever had dat we sereen zouden blijven als teken van respect, toen kreeg ik even tranen in mijn ogen, ja.
Damn.
Op een gemoedelijk tempo fietsten we in de motregen richting het Stasimuseum dat mooi aansloot bij onze voormiddag. Gelukkig stopte het met regenen zodat we in the middle of nowhere op het terras van een klein Italiaantje konden eten. Zijn Speisekarte was op zijn minst opmerkelijk. Kijk maar even.
Ik liep nog even wat verder naar een zwembad uit 1920 dat helaas gesloten is en wacht op renovatie. Wat een gebouw!
Het Stasimuseum zelf was een pak minder indrukwekkend na onze voormiddag omdat we daar al zowat alles hadden gehoord. Dit waren de feiten, de foto’s, de archieven, de oude bureaus – Bart en ik maakten allebei de opmerking dat dit evengoed bureaus zouden kunnen zijn van de Post, of de NMBS of zo – en vooral de afrekening met wat er gebeurd is, vaak met naam en toenaam.
We hadden het toen wel wat gehad met dat loodzware verleden en waren toe aan iets vrolijkers: het Computerspelletjesmuseum op de Karl Marx Allee, een zalige boulevard. In het museum zelf zijn we niet lang binnen geweest: veels en veels te druk, pokkewarm, maar wel een trip down memory lane…
Enfin, we fietsten naar huis, gingen de laders halen en brachten de fietsen binnen. Tsja, ze zijn niet open op zondag, anders hadden we de fietsen graag nog een dagje gehouden.
Maar een ijsje aan de Fernsehturm maakte wel een en ander goed. We wandelden nog even verder naar een immens shoppingcenter – denk Wijnegem maal twee of zo – en vonden daar een cadeautje – of twee of drie – voor Merel. Oef.
En toen was plots mijn pijp uit. Bart ging nog boodschappen doen terwijl ik even bleef zitten op een muurtje in de buurt.
Gelukkig hielp het wel van even te liggen en een boterhammetje te eten, zodat we tegen half acht naar het einde van de straat wandelden. Die ochtend had Bart in onze zoektocht naar een ontbijtgelegenheid een poster van Metropolis opgemerkt aan een cinemazaal aldaar. Kino Babylon is blijkbaar meer dan 100 jaar oud, de zaal is nog in authentieke staat met projectiescherm, bühne, orkestbak, platte publiekszaal met originele stoelen – auw – en zelfs een in 2019 volledig gerestaureerd cinema-orgel. Het is dan ook volledig gericht op de stomme film, met een eigen volwaardig orkest. Niet dat er geen andere films vertoond worden, de projector is hedendaags, maar het is toch wel iets unieks.
En dus zaten Bart en ik om half acht in een kleine loge van een veel te warme cinemazaal te kijken naar Metropolis met een fantastisch live-orkest. De film duurt 2.5 uur, en thuis hadden we wellicht weggezapt omdat het een hele trage film is. Maar hier, mede door de muziek, werkt het hypnotiserend en ik vond het magistraal. Een unicum, da’s zeker, en een buitenkans.
Een beetje oververhit, maar wel helemaal in extase gingen we slapen. Oef.
Opnieuw ontbeten we gewoon op ons appartement en fietsten dan op het gemak naar het Museuminsel, want daar hadden we in het Neue Museum een tijdsslot om 11.00 uur gereserveerd. We gingen vlotjes binnen, dronken eerst een koffietje en gingen dan rondlopen, eerst in het Trojaanse gedeelte, daarna bij de oude Grieken en dan bij de Romeinen. Ik kon mijn hartje ophalen ^^ Er was daar ook overigens een afdeling over Berlijn zelf, van steentijdperk tot ongeveer nu.
Toen reden we, op aanraden van iemand, wat verderop naar een Japans/Aziatisch restaurant met een zeer fijne binnentuin. We hadden niet gereserveerd, maar gelukkig hebben ze behoorlijk wat tafels, zodat we niet echt hoefden te wachten.
Toen ging het terug naar het Museuminsel, naar het Alte Museum, met dagticket zonder uurslot. Man man man… Bart is me daar een tijdje kwijt geweest, want vooral bij de Grieken – ik ben momenteel de cursus Grieks aan het uitwerken – kreeg ik er maar niet genoeg van. Ze hadden twee thematische opstellingen, namelijk Sport in Hellas en de Griekse helden, en laat dat nu net de twee thema’s zijn die ik in dat tweede jaar ga behandelen! Soit, ik geef hier een paar van de foto’s mee, zoals de piesende hetaere, de man die zijn ezel neukt en de kotsende tafelgast, maar ook een prachtige quadriga en eentje die bij een race spectaculair op zijn muil gaat. De rest hou ik wel voor de cursus.
Toen was het voor Bart welletjes, die ging even rustig gaan wezen op onze kamer, terwijl ik nog wat ADHD-energie overhad en dus nog wat labcaches ging doen. Als iemand kan uitleggen wat dat gordeldier op dat standbeeld doet: graag.
Bon, netjes gedoucht, opgefrist en opgetoeterd ging het opnieuw de fiets op richting Rutz, een driesterrenrestaurant dat al 23 jaar bestaat. Het duurste dat we ooit al gegeten hebben, dat geef ik toe, maar ook het allerbeste. Bij een van de gerechten kreeg ik tranen in mijn ogen en dat zegt veel. En ja, het zag er ook allemaal even prachtig uit. Ze letten enorm op de details, ik kreeg zelfs mijn eigen menukaart: zoek het verschilletje.
Na een kort fietstochtje ploften we neer op ons bed: alweer een bijzonder gevulde dag. Maar man, zo fijn…