Lectuur: “The Stone Sky” (The Broken Earth #3) van N.K. Jemisin

Oi, ik zit precies een beetje achter met mijn boekbesprekingen. Vooruit met de geit dus!

The Stone Sky is het derde boek van de Broken Earth Trilogie die ik hier al gedeeltelijk besproken heb, en waarbij ik dus verder ga op die besprekingen.

In dit derde boek krijg je drie hoofdpersonages uit wier standpunt je de gebeurtenissen meemaakt: nog steeds Essun, die intussen een Tienring of hoger is, en haar dochter Nassun die minstens even sterk is maar absoluut niet formeel getraind. Daarnaast krijg je nog een derde verhaal dat – en het duurt eventjes voor je dat ook echt door hebt – de oorsprong van de hele samenleving en het probleem vertelt, aan de hand van een personage dat duizenden jaren later wel degelijk nog rondloopt en een impact heeft op beide hoofdpersonages.

Waar boek twee een overgangsboek was, brengt boek drie echt alle losse draadjes samen en breit die tot een fantastisch mooi, consistent geheel. De emoties gaan diep, het voelt, ondanks het science fictiongehalte, ook allemaal heel echt aan, en het geeft ook een ongelofelijk mooi beeld over moeder- en vaderschap.

Alle vragen die zich stelden in de eerste twee boeken, worden hier beantwoord en het is een pracht van een finale. Het boek bleef ook nog echt lang in mijn systeem hangen, ook al was ik intussen al lang in een ander boek bezig. Mijn gedachten keerden regelmatig terug naar de verhaallijnen, de emoties, de pijn, tsja, alles eigenlijk.

En dat, dat definieert in mijn ogen toch wel een goed boek, ja.

Triënnale in Brugge

Bart en ik maakten er een dagje van voor ons twee: gezellig rondlopen in Brugge en de beelden of kunstwerken van de Triënnale bekijken. Als echte toeristen. De kinderen hadden geen zin om mee te gaan, en eerlijk? We vonden dat niet erg.

Pas toen we Brugge binnenreden, merkte Bart op: “Goh, we hadden eigenlijk de fietsen kunnen meenemen!” Yup, zo ver gewoonweg niet gedacht. Goed bezig.

Maar bon, we parkeerden achter het station en wandelden de stad binnen, waar we de kunstwerken combineerden met caches en labcaches.

We meanderden door de stad, baanden ons een weg langs de andere toeristen, en aten iets op de Burg.

Toen merkten we al dat alle kunstwerken, ook die in het noorden van de stad, een beetje te hoog gegrepen gingen zijn, maar bon, niks aan te doen. We kuierden verder, en ik kwam, tot mijn grote vreugde, langs een aantal straten en gebouwen die een rol spelen in de reeks boeken die ik nu aan het lezen ben.

Bon, we dronken nog een koffie om de voeten even te laten rusten, en zaten iets over vier opnieuw in de auto, na een cultuurvolle maar vooral ook rustige dag in eigen land.

Lectuur: “The Obelisk Gate” (The Broken Earth #2) van N.K. Jemisin

Boek twee van The Broken Earth, en de wereld is uiteraard zoals ik hem hier heb beschreven.

Hoewel… (Spoiler alert!)

Alabaster Tenring heeft in het vorige boek de wereld, euh, kapot gemaakt, als die al niet kapot was. Hij heeft namelijk The Fifth Season of all seasons veroorzaakt door het continent in twee te scheuren, met een verwoestende reeks uitbarstingen en aslaag tot gevolg.

En nu, nu moet Essun uiteraard met de gevolgen leven, zeker wanneer Alabaster haar als mogelijke opvolger probeert op te leiden om diezelfde wereld toch maar te redden.

En intussen is er de tegenwerking van de guardians en vooral ook het lot van haar dochter, een zo mogelijk nog sterkere orogene met een heel eigen willetje.

Het verhaal meandert tussen de twee personages, waarin al van in het begin duidelijk is dat die twee plotlijnen elkaar onlosmakelijk beïnvloeden en ook zullen samenkomen. De wereld blijft geniaal in elkaar zitten, met alle twijfels en problemen die een uiteenvallende samenleving met zich meebrengt. Het ecologische en racistische thema blijft sterk aanwezig, maar toch opnieuw net onderhuids.

Helaas is dit vooral een overgangsboek: alles uit het eerste boek wordt nu in stelling gebracht voor de grote finale in boek drie. Je voelt de richting waarin het zal gaan, maar qua einde kan het nog alle kanten uit, want Jemisin is niet bang om een personage te laten sterven, of haar hoofdpersonages onpopulair te maken door hen zelf ook ganse dorpen te laten uitmoorden.

Intrigerende lectuur, en eigenlijk loopt het dus naadloos over in boek drie. Later meer, dus.

Boottrip: dag twee

Eigenlijk heb ik wonderwel goed geslapen op die boot: geen last van geschommel of zeeziekte, nog die chance. Alleen – je slaapt wel degelijk in een kuip van metaal en polyester – zat alles onder de condens en drupte het zelfs op mijn hoofdkussen. Ugh.

Maar er werd rustig ontbeten, we ruimden iets of wat op, Bart ging boodschappen doen met Kobe en Merel, en ikzelf ging met Wolf en Arwen eens luisteren bij de radioloog. Die kon ons een afspraak geven om 13.15 uur. Iets later dan gepland, maar ook prima.

Dat leidde ertoe dat we rond elf uur bovenop de IJzertoren stonden en dan langzaam door het museum afdaalden. En een kickass foto konden nemen voor de PAXpoort: het lijkt wel de cover van een album!

We aten op de boot, de radioloog stelde vast dat er niks gebroken was, en we zetten koers naar Ieper: Wolf deed het meeste van het varen en nam ook feilloos de brug en de twee kleine sluizen. En het kanaal IJzer-Ieper: prachtig! Heel veel futen gezien, en aalscholvers en reigers.

En vooral: de beste onthaasting ooit! Je tuft aan 10 kilometer per uur, geniet van het landschap, zont een beetje, leest wat…

Merel heeft trouwens het hele laatste eind alleen gevaren (onder ouderlijk toezicht, uiteraard), alleen het aanleggen heeft Wolf gedaan.

We waren dus rond vijf uur in Ieper: ideaal om iets te gaan drinken, een ijsje te eten, om acht uur de Last Post bij te wonen aan de Menenpoort en dan iets te eten. Uit Diksmuide hadden we geleerd dat alles daar sluit om negen uur, zodat we toch wel gereserveerd hadden. Maar best ook, want er bleek kermis te zijn en de hele grote markt stond vol. Ugh.

Dan maar met de nodige moeite een terrasje gezocht om iets te drinken buiten het kermislawaai, een paar Ieperse labcaches gezocht, een ijsje gegeten, en gezorgd – op aanraden van de havenmeester – dat we toch rond zeven uur al aan de Menenpoort stonden. Terecht, zo bleek, want we waren al lang niet meer de eerste, en tegen acht uur stond het er propvol – volgens coronaregels, ieder op een stip – tot ver in de winkelstraten rondom.

Ik vond persoonlijk het uur wachten – en het zoeken en vinden van twee naburige caches – de moeite waard: de ceremonie is en blijft impressionant. Een kort woordje door de ceremoniemeester, en dan de drie bugels… Kippenvel!

En toen was er Italiaans eten. We hadden gereserveerd om half negen, maar blijkbaar zat het stampvol en lieten ze zelfs de afhaalpizza’s nog voor ons komen, zodat we meer dan een uur hebben moeten wachten. Niet fijn! Lekker was het wel, gelukkig maar. En meer dan genoeg.

En dus was het ook weer na tienen tegen dat we op de boot terug waren, en iedereen ging dan ook opnieuw meteen slapen.

Goh, nog een chance dat we al die spelletjes hebben meegenomen zeg!

Lectuur: “The Fifth Season” (The Broken Earth #1) van N.K. Jemisin

Geen idee meer hoe of wat, maar het was Jonas die dit aan het lezen was, behoorlijk goed vond, en waardoor ik dan maar dit als volgende reeksje las.
Stevige science fiction, die wel zwaar op de maag ligt.

De premisse is dat de aarde kapot is: er is – voor zover we weten – maar één continent meer, dat voortdurend geteisterd wordt door aardbevingen, vulkaanuitbarstingen en tsunami’s. Om de zoveel tijd is één van die uitbarstingen gewoon zodanig groot dat het het hele ecosysteem van de aarde verstoort, en zelfs het leven van de mensen in gevaar brengt: een fifth season. Winters die jaren duren, aslagen die vrijwel alle begroeiing onmogelijk maken, gebrek aan licht waardoor sowieso niks meer groeit…

Maar de dieren zijn geëvolueerd, waardoor de meeste soorten erin slagen deze catastrofale periodes te overleven. En ook de mens is blijkbaar geëvolueerd, want er bestaan nu orogenes, mensen die de vijandelijke aarde kunnen beïnvloeden, aardschokken tegen gaan en uitbarstingen stil leggen. Alleen kunnen ze die dan ook veroorzaken, wat hen letterlijk levensgevaarlijk maakt, en waardoor ze vaak, zodra het geweten is dat ze een orogene zijn, gelyncht worden. De meeste worden meegenomen door guardians om een formele opleiding te krijgen tot ze ongevaarlijk zijn voor de maatschappij en ingezet kunnen worden waar nodig.

Bon, dat is dus de wereld, en dat is behoorlijk wat.

We volgen drie personages: eentje in het heden, eentje in het verleden en eentje in de jij-vorm geschreven, wat soms wel vreemd aandoet. Maar geloof me, daar is een reden voor en die wordt in de loop van het boek wel duidelijk.
Jemisin ontrolt haar wereld beetje bij beetje door de ogen van de drie personages die alle drie orogenes zijn: een kind, een jonge vrouw en een moeder die haar zoontje kwijtspeelt.

Meer kan ik eigenlijk niet vertellen zonder echte spoilers, maar het is een op zijn minst intrigerende wereld. Jemisin schrijft vlot met telkens een licht andere stijl per personage. En de wereld zit bijzonder goed in elkaar, ik heb in elk geval geen hiaten ontdekt. En uiteraard is dit een commentaar op racisme, ecologie, overlevingsstrategie, maar dat ligt er niet vingerdik op.

Ik heb alvast genoten en begin meteen aan deel twee.

Lectuur: “The Unicorn Hunt” (The House of Niccolò #5) van Dorothy Dunnet

Boek 1 en 2 van deze reeks gaf ik vier sterren, boek 3 en 4 vijf. Dit boek gaat terug naar de vier sterren: het leek me eerder een overgangsboek dan wat anders, en de plotopbouw kon me minder boeien.

Nicholas trekt, na de onthulling op het einde van boek 4, naar Schotland met een volledig plan in zijn hoofd. Alleen komen we als lezer absoluut nog niet te weten wat dat plan nu precies inhoudt, terwijl het voor de buitenwereld toch soms rare beslissingen oplevert. Hij trekt een tijd op met het frivole Schotse hof, komt nog maar eens in aanvaring met Simon, maar slaagt er ook in Anselm Adorne, een vroegere medestander, tegen zich op te zetten. Iets wat wellicht nog veel meer gevolgen zal krijgen dan in dit boek alleen al.

Uiteindelijk gaat hij op zoek naar een verloren lading goud, maar tegelijk ook naar zijn zoon, ook al is hij er nog steeds niet zeker van of die wel bestaat. Wellicht is dat dan ook de reden voor de titel: ook van de eenhoorn is het niet duidelijk of die bestaat. Die zoektocht brengt hem van Schotland naar Brugge, Tirol, Cairo, de Sinaïberg, opnieuw naar Cyprus en uiteindelijk Venetië voor een bloedstollende finale. Ondertussen heeft Nicholas blijkbaar ook een gave voor wichelen ontdekt, iets wat toch wat vreemd aandoet in de voor de rest hyperrealistische setting.

En toch…

Toch bleef ik wat op mijn honger zitten. Het gedoe met Gelis begint op de zenuwen te werken, de stapels personages maken het soms wat moeilijk, en af en toe doet Dunnet er gewoon te lang over.

Verfrissend was dan weer het personage van Katelijne Sersanders. Benieuwd wat daarmee gaat gebeuren. Wordt dit Lymonds’ Philippa uit deze reeks?

Bon, wordt duidelijk vervolgd, want er liggen massa’s plotlijnen open.

Lectuur: “Life of Pi” van Yann Martel

Deze stond op mijn lijst van te lezen klassiekers, vandaar. Ik kende de premisse al: jong gastje overleeft schipbreuk met een tijger in zijn bootje. De film had ik nog niet gezien, maar ik vroeg me al af hoe je in hemelsnaam anderhalf uur kunt vullen met tijger en bootje. Wel, vrij vlot, eigenlijk.

Het begint met de oudere Piscine – Pi dus – die het verhaal vertelt van zijn jeugd, en hoe hij op een schip terecht komt waarmee ook wilde dieren worden vervoerd. Een van de meer opvallende trekjes hierin is dat Pi blijkbaar zowel christen als moslim als hindoe is, en dat in India. Dat zorgt uiteraard voor de nodige problemen, en ik snap ook nog steeds niet helemaal de relevantie hiervan. Ja, Pi zal in zijn bootje troost putten uit zijn geloven, maar dat is het wel zowat. Misschien om aan te tonen dat hij over nogal wat fantasie beschikt?

Enfin, de dierentuin van Pi’s vader sluit en het gezin verhuist naar Canada. De dieren worden verkocht en sommige daarvan, waaronder dus de tijger, gaan mee op het schip. Om onduidelijke redenen zinkt het schip halverwege de reis en Pi is de enige overlevende, samen met oorspronkelijk een tijger, een hyena en een gewonde zebra. Oh, en een orang-oetang, dat ook. Na verloop van tijd blijft enkel de tijger over, en eigenlijk is dat, ondanks alle gigantische problemen die dat met zich meebrengt, wel Pi’s redding geweest: het is maar dankzij Richard Parker dat hij de wil behoudt om te overleven.

Na 227 dagen spoelen ze eindelijk aan in Mexico, waarbij de tijger zonder omkijken in de jungle verdwijnt en zo Pi’s hart breekt. Zijn vader had het hem in het begin nochtans nog gezegd: je kan geen vriendschappelijke relatie opbouwen met een wild dier…

In het begin vond ik het boek wat langdradig, maar vreemd genoeg, zodra ze op zee zitten en er eigenlijk dus vrijwel niks te beleven valt, is dat niet meer het geval. Martel kan schitterend vertellen, de spanning in kleine details steken en je soms gewoon ook ontroeren. Af en toe verliest hij zich in (pseudo-)filosofische bespiegelingen, dat wel.

En het einde? Dat is gewoon mooi…

Enfin, geen dikke aanrader, maar zeker geen slecht boek.

 

Frankfurt: de bedenkingen

We hebben heel vaak de vraag gekregen: waarom Frankfurt??? Wel, Bart heeft eigenlijk gekeken naar alles wat binnen een cirkel van drie uur per HST lag. Ik word nog steeds zo slecht als een hond op alles wat beweegt, ik vermijd dus het vliegtuig als het enigszins kan, en de trein is best doenbaar. Vandaar ook Bordeaux vorig jaar.  Het wachten in een luchthaven is ook niet ideaal voor mijn rug, vrees ik.

Soit, Frankfurt dus.

  • Frankfurt lijkt wel het Wall Street van Duitsland: live hard, play hard. Massa’s banken en de bijhorende hoogbouw, flitsende pakken, dure auto’s, en zoals wij dus ondervonden hebben, hippe feestjes. Ik denk dat de stad draait op cocaïne.
  • Utilitair tot in de hoogste graad. We hebben er heel wat rondgefietst en er is – uiteraard ook door de oorlog – weinig mooie architectuur, weinig warmte. Alles moet zijn nut hebben, kregen wij de indruk. Residentiële wijken zijn er om te slapen, alles is functioneel.
  • Koning Auto regeert er nog steeds met strakke hand. Er is intussen behoorlijk wat fietsinfrastructuur – al is sommige ervan oppervlakkig en puur esthetisch en ben je als fietser compleet verward waar je nu precies verondersteld wordt te rijden – maar de fietsers volgen voorlopig nog niet. Enfin, dat komt hopelijk wel, kijk maar naar Gent.
    Maar de hoeveelheid patserbakken dat daar rondrijdt, je houdt het niet voor mogelijk. Echt. Ons hotel had twee hotelporsches, er stond standaard een Lamborghini en zo voor de deur… Ik heb er een paar gefotografeerd, maar de grootste Volvo’s en zo staan er niet op.
  • Ik ben jaloers op de  Mainsuver, aka de zeer brede, boulevardachtige oevers van de Main. Vroeger moeten er wellicht loodsen en dergelijke gestaan hebben, want hier en daar hebben ze de treinsporen laten liggen. Daarnaast ligt er op vele plaatsen een stevige verhoging, bijna als een dijk, waarop dan eerst een baan ligt en pas dan de huizen.
    Dat zorgt ervoor dat je een prachtig park hebt met zowel wandel- als fietspaden en heel veel ruimte rond het water. Dat mis ik wel in Gent, waar ze tot aan het water hebben gebouwd. Je ziet hier zo in de vorige eeuwen de dames en heren flaneren langs het water…
  • Je kan bijna nergens een gewone hotdog met Frankfurter worst kopen, tot onze verbazing :-p
  • Veel daklozen, zowat overal. Ik ben natuurlijk verwend in Gent waar er blijkbaar niet zo veel zijn of ze tenminste niet in het oog springen, maar hier vielen ze echt wel op. Denk Noordstation, maar dan quasi overal.
  • Ze hebben hier de meest bizarre winkelstraat, stijl Veldstraat: 1.2 kilometer lang de ene winkel na de andere, met in het midden een reeks bomen. We hebben die vakkundig gemeden.
  • Corona? Het zal hen worst wezen. Op papier gelden ongeveer dezelfde maatregelen als hier bij ons, maar je ziet heel veel mensen zonder mondmasker. In ons hotel droegen de receptionisten hun masker altijd, maar de portier, de kuisploeg, de maître d’ van het restaurant? Nee hoor.
    De laatste middag gingen we nog iets drinken op een terrasje, en toen ik binnen naar ’t toilet ging, stond het personeel gezellig te kletsen zonder masker.
    In de Main Tower was er beveiliging met een scanner en röntgen en al, stijl luchthaven, en werd er naar onze coronapas gevraagd. Bart toonde even de app, wat meer dan voldoende was: data zijn niet nagekeken.
    Bij Gustav geloofden ze ons op ons woord, bij The Seven Swans werd er zelfs niet naar gevraagd. Nergens, eigenlijk. Ze zijn het hier duidelijk even moe als bij ons.
  • Compact. Ik denk niet dat het groter is dan Gent, integendeel. Op vijf kilometer van het centrum zaten we eigenlijk al in Offenbach, terwijl je hier dan nog maar in Wondelgem of Mariakerke of zo zit.

Is het een bestemming om naar terug te keren? Nee, net zoals Bordeaux vorig jaar. Blij dat we het gezien hebben en de treinrit is amper drie uur, maar we hoeven het niet nog eens te zien. Het is duidelijk geen Londen, Parijs of New York.

En volgend jaar? Nog geen idee, ik laat dat aan Bart over.

Frankfurt: slot

We sliepen andermaal vrij lang, ruimden op, en om elf uur ging ik alsnog een uurtje de fiets op, in de andere richting van de Main deze keer. Het regende net niet, maar het scheelde eigenlijk niet zo heel veel. Geen nood, ik ontdekte een meer industriële kant die ook echt wel mooi was, met een heel knap landtongetje en minihaventje. De aanwezige caches werden niet allemaal gevonden, maar ook dat gaf helemaal niet.

Iets over twaalf werden onze fietsen opgehaald en wandelden wij nogmaals richting de Willy Brandtplatz om iets te eten te zoeken. Het werd Italiaans, gevolgd door het Museum voor Moderne Kunst aldaar. En modern was het wel, ja.

Omdat het toen nog amper twee uur was en onze trein maar ging om half vijf, liepen we nog even tot aan de Goetheplatz om daar nog een laatste koffietje te drinken. We zaten zowaar zelfs in de zon!

Enfin, een klein uur op voorhand waren we in het station, zodat Bart gerust was én ik daar nog wat caches kon oplossen.  Of zoals Bart zei: “Ice Ice baby!”

Drie uur later waren we in Brussel, om half negen in Gent, en kwart voor negen gezellig in onze eigen zetel bij onze twee jongens.

Blij, overigens, dat de meegebrachte cadeautjes goed werden bevonden. Kobe kreeg een T-shirt van Carthartt met een fosforiserende chip op, en Wolf een fijn gevlochten lederen armbandje met zilveren sluiting. Ze waren allebei content: Wolf droeg het meteen en Kobe gaat zijn T-shirt morgen meteen dragen, zei hij. Oef.

Frankfurt: dag vier

Voor vandaag was er eigenlijk vooral regen voorspeld, maar in de praktijk bleek dat eigenlijk nog zeer goed mee te vallen.

We wilden ervan profiteren nu het niet regende en gingen nog eens de fiets op, nu via een ganse tocht doorheen residentiële wijken richting het plein aan de oude opera, dat er eigenlijk bijzonder aangenaam en zonnig bij lag, en dus een terrasje met koffie verdiende.

We reden opnieuw via een omweg naar de overkant van de Main om er nog een cache op te pikken die ik gemist had, en keerden terug via de lokale “pont d’amour”, een slotjesbrug. Er hing een cache tussen die ik wel vond maar niet openkreeg. Tsja.

Verder dan opnieuw de stad in om er aan de Pauluskerk iets te eten en cadeautjes voor de kinderen te zoeken.

Aansluitend wilden we nog de tentoonstelling van Gilbert and George bekijken. Subtiliteit is hen vreemd, maar man, af en toe komt de boodschap toch ook keihard binnen.

Aangezien het weliswaar bewolkt was, maar nog steeds warm bleef en niet regende, wilde we er nog een extra fietstochtje aan breien. Helaas, toen begaf Barts fiets het. Allez ja, toch zijn elektrische aandrijving, terwijl de batterij aangaf nog niet leeg te zijn. Hmpf.

Bart heeft dan de kortste weg naar het hotel genomen, terwijl ik nog wat labcaches her en der wilde beantwoorden. En toen begon het eerst zachtjes te regenen. Goh ja. En toen, terwijl ik aan de andere kant van de stad zat, begon het te gieten, zoals verwacht. Mijn jas zat natuurlijk in Barts fietstas, maar ik had gelukkig mijn hoedje nog, en het was ook nog steeds niet koud. Ik heb dan maar verder gecached, maar bij sommige caches echt een fotolog moeten nemen omdat het echt veel te hard regende om papiertjes tevoorschijn te halen. En ik heb zowaar een eigen standbeeld in deze stad!

Enfin, tegen half zes was ik terug op de kamer, al een klein beetje opgedroogd aan de buitenkant – de zon was weer beginnen schijnen – maar wel letterlijk nat tot op mijn ondergoed. Niks dat een heerlijk warm badje en verse kleren niet verhelpen, gelukkig maar.

Kwart voor zeven was het gelukkig alweer droog, zodat we, netjes opgekleed, alweer richtig een sterrenrestaurant wandelden. Alleen hadden we deze keer geen idee wat we moesten verwachten: hun website was bijzonder mysterieus en heel erg weinig zeggend. Wat we wel wisten, was dat het om een veganistisch restaurant ging met één ster, gelegen in het smalste huisje van Frankfurt. Menu noch prijs was ergens te zien.

Tsja. We gingen binnen in een bar met reggaemuziek waar je eerder een bende alterno’s zou verwachten, via een zeer smal gangetje naar de kleinste lift waarin ik al gestaan heb. Met twee kon je er net in, als je je adem inhield tenminste.

We kwamen aan in een schoendoos van een kamer met wel volledige ramen naar buiten. Alleen zat daar al een ander gezelschap, zodat wij gewoon in het midden van de kamer zaten. Het rook er muf en was er warm, maar al snel ging de airco aan en moesten we vrijwel allemaal een vestje aantrekken.

Ik vermoed dat je al door heb waar ik naartoe wil: het kader was het niet, nee. De tafels waren net iets te laag om comfortabel te zijn en de stoelen waren ronduit slecht. Ik ben verschillende keren gewoon een tijdje gaan rechtstaan om mijn rug toch wat te kunnen strekken. De muren waren gigantische spiegelende glazen waarachter een grote tekening met ledlichten zat. Die gingen afwisselend af en aan met verschillende kleuren, wat echt wel een wijs effect gaf en ervoor zorgde dat de kamer groter leek dan ze was. Alleen was dat, naast een kaarsje op onze tafel, het enige licht dat voorzien was. Tijdens het predessert – ja, da’s blijkbaar een ding – heb ik, toen ze het kwamen opdienen en presenteren, gewoon het lichtje van mijn telefoon aangezet om mijn bord te kunnen zien. En tegen dat ik dat doe, ik met mijn kattenogen, is het al ver gekomen. Alleen werd de hint volkomen genegeerd.

Ook de bediening was niet meteen onze stijl. Dat Mario getatoeëerd was, met een rode bandana rond zijn kletskop, was totaal geen probleem. Maar hij kwam maar heel af en toe binnen om op- of af te dienen, wat ervoor zorgde dat hij uiteraard totaal niet aanvoelde dat noch wij, noch het andere gezelschap comfortabel waren. Het duurde ook immens lang: we waren er om kwart over zeven, hadden blijkbaar zes gangen en waren net voor middernacht weer buiten. Op oncomfortabele stoelen is dat niet alles, nee.

En het eten dan? Ja, dat was wel degelijk uitmuntend. Niet alle gangen waren even goed, maar er zaten een paar schitterende dingen tussen, zoals de tomaten (die helaas meteen onder een espuma verdwenen, zodat het oogstrelende effect weg was) of het ronduit prachtige erwtentaartje.

Al hun ingrediënten kweken ze ofwel zelf, ofwel komt het uit een kring van 20 kilometer rond Frankfurt, heel erg bewust. Het zorgt er ook voor dat ze eigenlijk geen koffie schenken :-p

Klein detail: bij het afrekenen kregen we een minibloempotje met daarin een zelfgekweekt raapje, nog geen cm hoog. Volgens de ober heet hij Günther :-p Benieuwd of we hem heelhuids naar Gent krijgen. Ik vond het snoezig.

Met een aperitief voor Bart en twee glazen biologische wijn, twee glazen sprankelend druivensap voor mij en water à volonté betaalden we 311 euro, wat ik niet weinig vind. Maar zet dit restaurant in het correcte kader met comfortabele meubels en een goed tempo, en je hebt al helemaal iets anders.

Jammer, eigenlijk.