Vandaag was dus de eerste fameuze leerlingencontactdag. Het is een vernieuwing binnen onze school: tot hiertoe hadden we enkel cijferrapporten. Nu kunnen leerlingen te allen tijde hun rapport laten berekenen, en geven we hen morgen enkel een feedbackrapport, waarin elke leerkracht een liefst uitgebreide commentaar schrijft.
Vandaag hielden we dus ook de gesprekjes, a rato van 10 minuten per leerling. Enfin, zo was het toch uitgerekend… Bij sommige leerlingen was het inderdaad een vrij kort gesprek: de cijfers zijn goed, en afgezien van een enkele baaldag – standaard in een puberleven – zit het ook wel best oké bij de leerling zelf.
Maar sommige gesprekken hebben langer geduurd, een enkele keer zelfs tot een uur. Want dat was het hele opzet: bij leerlingen met slechte cijfers vragen we altijd wel naar de oorzaak daarvan, en soms is dat niet voldoende gestudeerd, of gewoon te moeilijk, maar soms komen er dan ook schrijnende verhalen over de thuissituatie naar boven, zoals bv. een alleenstaande mama met twee jobs en vier kinderen, waarbij de leerling dan eigenlijk het huishouden en de zorg over de kleinere broertjes en zusjes op zich neemt. Dan is het niet verwonderlijk dat niet alle taken altijd gemaakt zijn, dat niet alles even goed is gestudeerd…
Leerlingen met goede cijfers glippen meestal door de mazen van het net, als het ons dan ook niet opvalt dat er iets scheelt met de leerling in kwestie. Deze gesprekken gaven dan ook de aanzet voor hen om toch te praten. We zijn geen leeftijdsgenoten, maar we zijn ook geen ouders: we zijn volwassenen die hun leefwereld – een groot deel van hun tijd brengen ze door op school – kennen, die hen wel wat kennen, en die vooral het beste met hen voor hebben. Uiteraard is geen enkele leerling verplicht om met ons te praten: soms is er ook gewoon geen klik met de klastitularis. Soms willen ze ook gewoon niet praten, en dat is hun goed recht. Maar geloof me, er is immens veel naar boven gekomen. Ik was er niet goed van, het was bijzonder intens, en dat gaf ook zo goed als elke leerkracht mee. Op voorhand zagen we niet goed in wat deze leerlingencontactdag ging inhouden, na afloop waren we het er allemaal roerend over eens dat het meer dan nuttig was geweest. Aan de organisatie valt nog wat bij te schaven, maar het concept is prima.
Heel veel extra werk ook voor de leerlingenbegeleiding en CLB, maar zo kunnen we tenminste aan de slag met onze leerlingen. Want pas als een leerling goed in zijn vel zit, voelt hij zich goed op school en kan hij bijleren. En dat, dat is nu zo’n beetje onze kerntaak.
Sinds enige tijd ben ik lid van de facebookgroep “Sociëteit ter bevordering van het archaïsch taalgebruik”, alwaar ik menig mij bekende naam zag opduiken.
Bijwijlen wordt er een bericht geschreven waarin een fictief, doorgaans ook compleet onjuist oud Nederlands gebezigd wordt. Amusant om te lezen, maar meer ook niet. Ik wil liever oude Nederlandse woorden herontdekken en eventueel zelfs opnieuw invoeren in mijn taalgebruik. Dat ik fan ben van ellenlange zinnen met stapels neven- en ondergeschikte fraseringen, bloemrijke adjectieven en schilderende substantieven, dat zal de trouwe en aandachtige lezer wellicht niet ontgaan zijn. Ieder zijn eigen stijl, en ik weet dat ik in het middelbaar onder mijn voeten kreeg voor deze stijl die blijkbaar als te omslachtig werd ervaren. Maar gelukkig: mijn blog is van mij en daar doe ik wat ik wil, dus ook naar hartenlust ellenlange zinnen debiteren. Af en toe is de linguïst in mij toch wel sterk aanwezig.
Ik schreef er ook het volgende bericht: “Ik maakte me gisteren in de auto de volgende bedenking: nogal wat mensen hier proberen – meestal puur voor de lol – een bijzonder archaïsch en dus ook compleet onbruikbaar taaltje uit. Mij gaat het eerder om het herinvoeren van in onbruik geraakte woorden. Toen ik daar wat verder over nadacht, kwam ik alras op het volgende uit het gaat niet zozeer om substantieven of adjectieven – veelal zijn die in onbruik geraakt, zoals die kloefen uit een der vorige berichten, omdat het voorwerp in kwestie obsoleet is geworden – maar om bijwoorden. Dra had ik er enkele verzameld in mijn gedachten: bijwijlen, schier, alras, dra, heeltegans, altegader, kwansuis, altoos…
Iemand een andere mening toegedaan? Of heb ik hier de juiste snaar geraakt?
Uiteraard zijn er daarnaast ook nog de talloze uitdrukkingen die niet roemloos ten onder mogen gaan in het moeras der moderne uitspraken, maar dat is een ander subject, mijn inziens.”
U weze gewaarschuwd: er kunnen hier wellicht vanaf nu nog meer archaïserende wendingen opduiken.
Graffiti is alomtegenwoordig, maar de bussen en trams zijn perfect geel en proper. Bizar.
Er zijn geen zebrapaden. Oversteekplaatsen wel, maar enkel aangeduid via een kleine stippellijn links en rechts en dus zeker niet van ver zichtbaar. Ik erger er mij blauw aan, je ziet zeker in het donker amper waar je moet lope.
EDIT: er zijn wel zebrapaden, maar enkel waar er geen lichten zijn. Je moet dus al goed zoeken.
Broodsnijmachines in het warenhuis. Oh. My. God. Maar echt. Dat zijn barbaarse bloeddorstige zaagbladen die spontaan doen denken aan Indiana Jones. Je legt dat brood erin, en dan komt er eerst een paar klauwen uw brood genadeloos vaststekken, en dan komt een zaagblad aan een hels tempo sneetje per sneetje afsnijden. Guillotinegewijs. Afspelen mét geluid.
Daklozen. Veel, en vaak met een tentje en gans hun hebben en houden op een vaste stek onder een brug.
Voor het eerst ook een vluchtelingenkamp gezien: Oekraïners in containers op Tempelhof. Brr. Wij zijn gelukkige mensen.
Zoals Bart het verwoordt: Berlijn is een zwaar getraumatiseerde stad. De meeste steden hebben een min of meer continu verloop, zoals bv. Londen: natuurlijk hebben de oorlogen een impact gehad, maar het leven ging verder. In Berlijn zijn er twee enorme breekpunten: de tweede wereldoorlog en de Berlijnse Muur. Zoals een van de gidsen zei: “Het is wat kort door de bocht, maar algemeen kan je zeggen dat na de tweede wereldoorlog een kwart van Berlijn volledig was verwoest, een kwart zwaar beschadigd en eigenlijk onbewoonbaar, een kwart gehavend maar doenbaar, en een kwart nog normaal bewoonbaar”. Dat doet wat met een stad: je moet volledig opnieuw beginnen, om van de menselijke en emotionele schade nog niet te spreken, en het verwerken van de nazigruwel. En dan was er de Stasi – zie vorige posts – en de Berlijnse Muur en het enorme litteken dat dat met zich heeft meegebracht, zowel fysiek in de stad als mentaal. De Berlijners leven ofwel in dat verleden dat alomtegenwoordig is, ofwel willen ze er resoluut mee breken en leven ze in het nu.
Stickers. Quasi elke verkeerspaal is volgeplakt met de meest waanzinnige stickers. Geen idee vanwaar de fascinatie.
Berlijn is groen. Volgens iemand waarmee we gesproken hebben, zou 40% van Berlijn bestaan uit groen of water. Of groen water. Wellicht zijn daar de privétuinen ook in gerekend, maar dan nog: er zijn echt veel parken en parkjes, en er is natuurlijk ook Tiergarten, het lokale Central Parc.
Berlijn is ook groot. Maar echt groot. Wij hebben verschillende keren een kleine tien kilometer in een bepaalde richting gefietst, en dan zit je nog steeds in een volgebouwd gebied. Toegegeven, je komt dan in wat vroeger voorsteden moeten zijn geweest, of industriegebied, maar wat intussen naadloos is opgegaan in de urbanisatie. Ik denk dat Berlijn zo’n 20 km in doorsnee is. Bij mooi weer zijn (elektrische) fietsen ideaal, en anders is er de prima metro.
Berlijn is (nog) geen echte fietsstad, maar er zijn merkelijk meer fietsers dan in veel andere steden. Het is natuurlijk geen Amsterdam of Kopenhagen, maar de fietsinfrastructuur is duidelijk in opkomst, een beetje zoals hier in Gent of in Antwerpen.
De verkeerslichten duren lang. LANG. Je kan makkelijk twee volle minuten staan wachten tot je als fietser kan oversteken, vooraleer dus de auto’s in alle richtingen hebben kunnen rijden en afslaan. Meh.
Ze houden hier ook nog wel van een fijn kasseibaantje. En net zoals hier in Gent vinden ze blijkbaar niet altijd de juiste mensen om die te onderhouden. Man, hebben wij gebobbeld af en toe!
Net zoals in elke grootstad ga je ook hier niet omkomen van de honger, verre van: om de paar stappen – zolang je min of meer in het centrum blijft – val je over een restaurant. Echte ketens hebben we nochtans niet veel gezien, zoals bv. de alomtegenwoordige Starbucks in New York of de Pain Quotidien in Parijs.
Heel veel binnenhofjes en binnenpleintjes. Sommige daarvan zijn openbaar, zoals de Hackesche Hofe, andere zijn wellicht privé, maar je ziet wel vaak door openstaande poorten of doorgangen een hoop groen.
Gaan we nog terug? Goh, er zijn nog zo veel andere boeiende steden te bezoeken en die krijgen de voorkeur, maar anders kwamen we wellicht nog wel terug: we hebben nog een massa dingen niet kunnen doen. Maar een volgende keer wordt het wellicht geen slaaptrein meer.
Ik wilde graag nog eens buitenshuis ontbijten en had in de Spreegold, waar we de vorige keer waren, pancakes op het menu gezien. We liepen eerst nog even de straat af op zoek naar iets anders, maar blijkbaar gaat alles op zaterdag wat later open. Bon, twintig voor tien zaten we neer, een paar minuten voor tien kregen we ons ontbijt, en eigenlijk moesten we om tien uur op de fiets zitten. Juist ja. De pancakes zagen er overigens zalig uit, maar waren niet te vreten: de pancakes zelf waren eerder brood dan pannenkoeken en de kersen waren van die ingemaakte, superzoete brol. Ugh, ik heb de helft laten liggen en ze zijn de rest van de dag op mijn maag blijven liggen. Bart zijn ontbijt had dat weer een enorm hipstergehalte…
Soit, we zaten dus niet om tien uur op de fiets, maar nogal wat later, wat maakte dat we aan een hels tempo de 8 kilometer – met een hoop rode lichten – richting Hohenschönhausen hebben gefietst, want daar hadden we een tijdsslot geboekt om 10.40 uur.
Hohenschönhause, dat is de Stasigefängnis, en man, daar was ik eventjes niet goed van. Berlijn, dat associeer je doorgaans met de tweede wereldoorlog en met de Berlijnse Muur, maar het verhaal dat daarachter zit… De Stasi is het inlichtingenapparaat, de geheime spionagedienst van de DDR. Aangezien tegen de bouw van de Muur in 1961 al een vijfde van de bevolking van de DDR was weggelopen, bleek voor hen niet de conclusie te zijn dat het systeem moest veranderen, maar dat ze de mensen moesten opsluiten zodat ze niet meer kònden weglopen. Ergo: de Muur, op 13 augustus 1961. Maar tegen dan zat deze gevangenis al de hele tijd vol. Na de Wereldoorlog zaten daar oorlogsmisdadigers van wie ze inlichtingen wilden. Mensen spreken niet zomaar, en dus werd er gefolterd. Eerst fysiek, daarna vooral psychologisch. De gevangenis was ook ondergronds en staatsgeheim.
Zie je de deuropening hierboven? Dat was een cel. Nee, niet de ruimte erna, de deuropening op zich. Ze is ongeveer 1.65 meter hoog – ik paste er net in – en net breed en wijd genoeg om in recht te staan. Zodra je ook maar ietsje groter bent, sta je helemaal gekromd. Na vijf minuten begint je lichaam al te protesteren, na twintig minuten doet alles pijn. Soms lieten ze mensen hier drie volle dagen in staan: je ondertekent elke, maar dan ook elke bekentenis om nooit terug te moeten.
Zo was er ook een volledig verduisterde, ronde gecapitonneerde ruimte: de “relaxruimte”. Dolgedraaide psychiatrische patiënten moeten daar soms in om te kalmeren, maximaal anderhalf uur. De Stasi sloot er mensen soms enkele dagen in op, in de complete duisternis, complete stilte – je hoort enkel je eigen hartslag – in een dwangbuis, zodat je in je eigen excrementen in slaap valt, alles brandt, je geen hoekje hebt om in te schuilen… Mensen die het psychisch overleefden – fysiek was je immers nog compleet in orde – konden nooit meer in een afgesloten ruimte terecht, konden niet aan het werk, konden eigenlijk niet meer functioneren.
De meesten werden gewoon opgesloten in een groepscel, met 30 tegelijk in een kleine kamer, met het verbod om te gaan liggen tussen 5.00 uur en 21.00 uur. Ze stonden geprangd tegen elkaar, het licht bleef altijd aan, en zodra het 21.00 uur werd en ze eindelijk mochten gaan zitten of liggen, werden ze uit de cel gehaald en de hele nacht ondervraagd, tot, jawel, 5.00 uur. Slaapdeprivatie, het blijkt een van de meest efficiënte foltermethodes te zijn. Dat, en honger natuurlijk.
Later kwamen er mooiere, bovengrondse cellen voor de “spionnen van het Westen”. Een op vijf burgers was een verklikker voor de Stasi, niemand voelde zich veilig. Een meisje van 15 tekende een glimlach op een poster van Stalin en werd prompt anderhalf jaar opgesloten. De cellen zagen er beter uit, er was voldoende voedsel, ze konden zich soms douchen.
Maar ook hier speelde slaapdeprivatie een grote rol: je mocht alleen ’s nachts gaan liggen, met je armen strak naast je lichaam en je hoofd in een schuine hoek gericht naar de deur, en het licht bleef altijd aan. Zodra je – in slaap gevallen – een andere houding had aangenomen, werd je – en meteen de hele gang – wakker geblaft door de bewakers. En de ondervragingen werden intussen uitgevoerd door hooggeschoolde psychologen. Juist ja.
Op het einde vertelde de jonge gids ons dat, om Duitsland opnieuw verenigd te krijgen, de DDR had bedongen dat niemand die niets illegaals had gedaan onder het vorige regime, daarvoor kon gestraft worden. Ergo: een van de ondervragers woont nog steeds om de hoek van de gevangenis en passeert alle dagen met zijn hond. Hij ontvangt een ruim pensioen. Of zoals de bondskanselier het verwoordde: “We lossen het biologisch op”. En dat, dat zorgt blijkbaar nog steeds voor grote wrijving in het voormalige Oost-Duitsland.
En ja, toen de gids ons vroeg om niet te applaudisseren op het einde van zijn rondleiding omdat dit eigenlijk een herdenkingsmonument is voor de talloze mensen die er gestorven zijn, dat hij liever had dat we sereen zouden blijven als teken van respect, toen kreeg ik even tranen in mijn ogen, ja.
Damn.
Op een gemoedelijk tempo fietsten we in de motregen richting het Stasimuseum dat mooi aansloot bij onze voormiddag. Gelukkig stopte het met regenen zodat we in the middle of nowhere op het terras van een klein Italiaantje konden eten. Zijn Speisekarte was op zijn minst opmerkelijk. Kijk maar even.
Ik liep nog even wat verder naar een zwembad uit 1920 dat helaas gesloten is en wacht op renovatie. Wat een gebouw!
Het Stasimuseum zelf was een pak minder indrukwekkend na onze voormiddag omdat we daar al zowat alles hadden gehoord. Dit waren de feiten, de foto’s, de archieven, de oude bureaus – Bart en ik maakten allebei de opmerking dat dit evengoed bureaus zouden kunnen zijn van de Post, of de NMBS of zo – en vooral de afrekening met wat er gebeurd is, vaak met naam en toenaam.
We hadden het toen wel wat gehad met dat loodzware verleden en waren toe aan iets vrolijkers: het Computerspelletjesmuseum op de Karl Marx Allee, een zalige boulevard. In het museum zelf zijn we niet lang binnen geweest: veels en veels te druk, pokkewarm, maar wel een trip down memory lane…
Enfin, we fietsten naar huis, gingen de laders halen en brachten de fietsen binnen. Tsja, ze zijn niet open op zondag, anders hadden we de fietsen graag nog een dagje gehouden.
Maar een ijsje aan de Fernsehturm maakte wel een en ander goed. We wandelden nog even verder naar een immens shoppingcenter – denk Wijnegem maal twee of zo – en vonden daar een cadeautje – of twee of drie – voor Merel. Oef.
En toen was plots mijn pijp uit. Bart ging nog boodschappen doen terwijl ik even bleef zitten op een muurtje in de buurt.
Gelukkig hielp het wel van even te liggen en een boterhammetje te eten, zodat we tegen half acht naar het einde van de straat wandelden. Die ochtend had Bart in onze zoektocht naar een ontbijtgelegenheid een poster van Metropolis opgemerkt aan een cinemazaal aldaar. Kino Babylon is blijkbaar meer dan 100 jaar oud, de zaal is nog in authentieke staat met projectiescherm, bühne, orkestbak, platte publiekszaal met originele stoelen – auw – en zelfs een in 2019 volledig gerestaureerd cinema-orgel. Het is dan ook volledig gericht op de stomme film, met een eigen volwaardig orkest. Niet dat er geen andere films vertoond worden, de projector is hedendaags, maar het is toch wel iets unieks.
En dus zaten Bart en ik om half acht in een kleine loge van een veel te warme cinemazaal te kijken naar Metropolis met een fantastisch live-orkest. De film duurt 2.5 uur, en thuis hadden we wellicht weggezapt omdat het een hele trage film is. Maar hier, mede door de muziek, werkt het hypnotiserend en ik vond het magistraal. Een unicum, da’s zeker, en een buitenkans.
Een beetje oververhit, maar wel helemaal in extase gingen we slapen. Oef.
Het is vakantie, ik ben nog absoluut niet toe aan veel volk, laat staan leerlingen, maar de school is ook nooit ver weg. Want mijn school, dat is een warme school. Ik heb op veel scholen gestaan als interim, en je hebt overal zowel leerkrachten als leerlingen die warm zijn. Maar ik heb ook al koude “elitescholen” gehad, waarin alles draait om prestaties en niet om het gevoel.
Ik heb de laatste jaren echt al een paar keer zo’n echt “warm” gevoel gehad. Dat gaat om boodschapjes van leerlingen, berichtjes van collega’s, dat soort dingen. Maar ook soms heel onverwachte dingen. Ik geef een paar voorbeelden:
Ik heb soms toezicht achteraan aan de fietsenpoort over de middag, om pasjes te controleren. Daar is geen enkele beschutting tegen de regen, dus ja, daar word je nat en sta je in de wind. Op zo’n toezicht stond ik met jas en hoedje en was het beginnen regenen. Komt er een aantal meisjes binnen die ik niet ken wegens geen leerling (geweest) van me. Zegt er eentje: “Mevrouw, wil u mijn paraplu gebruiken? Ik ga toch net naar binnen en ik krijg die dan straks wel terug!” Ik heb haar vriendelijk bedankt en gezegd dat het hoedje voldoende was, maar het heeft mijn dag goed gemaakt.
Zelfde locatie, hete zomerdag. Komt een groepje meisjes uit het vierde, opnieuw niet mijn leerlingen, al kwebbelend binnengestapt. Eentje komt onmiddellijk naar me toe: “Mevrouw, we zijn ijsjes gaan halen in de Lidl, ze zitten per acht, wij zijn met zeven, en wij dachten onmiddellijk aan u hier op toezicht. Wij hebben een ijsje voor u mee!” Ik ben in de lach geschoten en heb het me zeer laten smaken.
Ik heb op vaste uren studiepermanentie, en ik had al regelmatig studie voor wiskunde moeten geven – door omstandigheden – aan een groep derdes die blijkbaar voor nogal moeilijk doorgaan. Zelf heb ik er geen enkel probleem mee gehad: beleefde, rustige leerlingen die hun taak maakten in alle rust en stilte en die ik dan ook steevast na afloop bedankte voor hun houding. Onlangs liep ik tijdens de middagpauze in gedachten verzonken naar mijn auto, zonder acht te slaan op waar ik liep. Een van die jongens kwam vlak naast mij lopen, wat me verschrikt deed opkijken. “Ha ja, mevrouw, u loopt over ons voetbalveldje, en zo kan ik ervoor zorgen dat ze u niet raken.” Ik ben rood geworden, heb me verontschuldigd en heb me uit de weg gerept. Maar da’s toch zalig?
Ik heb nog tal van voorbeelden, maar ik vind dat deze wel sprekend zijn, ja. En dat is waarom ik zo graag op mijn school sta.
Het leven moet voorwaarts geleefd worden, maar kan alleen achterwaarts begrepen worden — Kierkegaard
Net als de titel, is deze voorstelling een palindroom. Je kan ze van voor naar achter en van achter naar voor bekijken. Want sommige mensen geloven in onze vooruitgang, terwijl anderen net het omgekeerde geloven. Sommigen zeggen dat de wereld naar de kloten gaat, anderen vinden hen doemdenkers.
Wie er ook gelijk heeft, in onze onophoudelijke vooruitgang, hebben we de wereld waarin we leven voorgoed veranderd. Zijn onze acties onomkeerbaar of kunnen we ze nog ongedaan maken? Deze voorstelling toont een visuele metafoor voor dit cruciale moment in onze toekomstige geschiedenis. Het volgt de mensheid op weg naar zijn ondergang of redding.
Are we not drawn onward to new era won in 2019 de Fringe First Award en was genomineerd voor de Total Theatre Award in Edinburgh.
Dit is er wat er over deze voorstelling in het NTG te vinden is op de website. Knack schreef een lovende recensie: “”Dit is een van de allermooiste voorstellingen die Ontroerend Goed ooit ma..akte, op de grens tussen beeldende kunst en theater, poëzie en politiek.” “…, wonderlijk statement over hoe we onszelf en onze wereld dreigen te vernietigen.”
Vandaar dat Gwen me uitnodigde om vandaag naar deze voorstelling te kijken.
Euh… (spoiler alert, als je deze voorstelling zelf nog zou willen zien en liever niet op voorhand wil weten wat je moet verwachten)
We zijn allebei tot de constatatie gekomen dat we echt wel van teksttheater houden, en dat dit niet echt ons ding was. Meer nog: de eerste vijftien minuten zat ik me oprecht af te vragen wat ik daar zat te doen en naar wat ik in hemelsnaam aan het kijken was. Gwen zei me dat ze dat ook had, meer nog: ze was op een bepaald moment zelfs in slaap gevallen.
Het begint ook zeer bizar: een vrouw ligt te slapen, wordt wakker, er komt een man bij, die plukt een appel van een boompje dat daar staat en begint die op te eten. Dan komt er vanonder het gordijn een ballon tevoorschijn, gevolgd door een man. Een oudere man, in korte broek, met een ballon. Enzovoort.
Als er uiteindelijk gesproken wordt, blijkt het onverstaanbaar te zijn. Ik dacht eerst dat het Fins was, maar na verloop van tijd viel mijn euro dat het achterstevoren Engels was. Ieros is dan Sorry, enzoverder. Niet dat dat het begrijpelijker maakte, maar bon. Beetje bij beetje heb je dan eigenlijk door dat het hele stuk achterstevoren wordt gespeeld: soms lopen de acteurs achteruit, ze voeren onbegrijpelijke gebaren uit, het arme boompje wordt volledig in stukken gescheurd, de pot verbrijzeld, er dalen plastiekzakken uit de hemel die de acteurs dan verder verspreiden en ze steken een beeld in elkaar dat ze dan oprichten.
Juist ja.
En dan komt een van de actrices uitleg geven: dat we onze wereld naar de kloten helpen en dat we allemaal denken dat het onmogelijk is om het ongedaan te maken. Maar is dat zo? Kunnen we niet alles verhelpen? En dan wordt de (eerder) opgenomen voorstelling achterstevoren afgespeeld op een projectiescherm dat de hele bühne bedekt, en vallen alle stukjes op hun plaats. De acteurs komen in een vernielde wereld terecht, breken het beeld af, ruimen de plastiekzakken op, bouwen zelfs het boompje opnieuw op, ‘spuwen’ de opgegeten appel weer uit en hangen die terug. Als ecologisch statement kan het wel tellen.
Ja, heel veel van de bewegingen hebben nu wel zin en het levert enkele prachtige, poëtische beelden uit. Maar de – nauwelijks verstaanbare en daarom ook geprojecteerde – tekst is allesbehalve poëtisch, dat had echt zo veel beter gekund.
Ik had het gevoel dat ik naar een gimmick zat te kijken, en Gwen snapte het zelfs helemaal niet, ik moest het haar uitleggen. Ook rondom ons hoorde ik verschillende mensen zeggen dat ze het totaal niet begrepen hadden. Moesten we het eerste deel nu opnieuw zien, zou wel een en ander duidelijker worden.
Vond ik het goed? Eigenlijk niet, nee, wat de recensenten ook mogen zeggen. Was het bij momenten intrigerend, fascinerend? Jazeker. Maar dat vind ik over een filmpje van vechtende herten ook…
Ik geef het toe: toen ik de titel van de lezing zag, wist ik ook hoegenaamd niet waarover dit ging. Ik heb wel al wat van Ovidius gelezen, maar zijn Ibis, die was me totaal onbekend.
Blijkbaar is dat niet onlogisch. Zijn Ibis is een vervloekingsgedicht van meer dan 600 verzen, waarin hij zijn vervloekingen steeds herhaalt in andere bewoordingen en er losjes over gaat. De eerste 200 verzen zijn in het Nederlands vertaald, de rest zelfs niet meer.
Stefan Van Den Broeck, zoon van, is leraar Latijn in Blankenberge en gebeten door Ovidius. Hij heeft daar tal van opzoekingen over gedaan, dingen geschreven, vertalingen gemaakt, en is dus ook steeds weer op die Ibis gebotst. En er uiteindelijk ook gefascineerd door geraakt. Want de hamvraag is hier: wie wordt er hier zo intens, uitgebreid en copieus vervloekt?
Het is jammer dat de techniek het liet afweten, want ik ben er zeker van dat de 60 slides die Stefan had voorbereid, een echte meerwaarde zouden geweest zijn. Maar ook zonder dat wist hij zijn karige publiek te begeesteren: hij presenteerde zijn onderzoek als een soortement escape room: de aanwijzingen mochten niet te duidelijk zijn zodat Ovidius er niet kon op afgerekend worden, maar mochten voor insiders ook weer niet té verborgen zijn.
Eerst rekende Stefan af met alle hypotheses van zijn voorgangers door op duidelijke misinterpretaties of fouten te wijzen. En daarna begon hij zijn eigen these op te bouwen: zowel omstandigheden, gebeurtenissen en verwijzingen door en naar andere auteurs, maar vooral intertekstuele clues stapelden zich op: talrijke verwijzingen naar de naam van het doelwit, al dan niet cryptisch, anagrammen, levensgebeurtenissen enzoverder.
En de slotsom? Wie was nu het doelwit van alle beledigingen, aanvallen en aantijgingen? Niemand minder dan keizer Tiberius.