Introvert versus extravert

Wie me niet echt kent en me uitbundig hoor tateren of lachen, denkt meteen dat ik een extravert persoon ben. Ik heb er ook helemaal geen moeite mee om sociale contacten te leggen of tegen een wildvreemde op de bus te beginnen babbelen, maar…

Ik zou mezelf absoluut niet extravert noemen, maar ik kon eigenlijk niet uitleggen waarom. Tot ik een goed jaar geleden een artikel in De Standaard Weekblad las (Mama zkt pauzeknop) van Kelly Deriemaeker.  Dat artikel is heel erg lang blijven nazinderen bij mij. Tsja, we zijn een jaar later, en ik denk er nu nog steeds over na.

Zij gaat daarin in op de definities van extravert versus introvert, en die zijn eigenlijk heel simpel: een extravert is iemand die energie krijgt van sociale contacten, en een introvert is iemand die daar net heel veel energie moet insteken.

Yup.

Ik ben dus helemaal geen extravert, wel integendeel. Ik hou hoegenaamd niet van recepties of feestjes, en als ik kan, zal ik zelfs de leraarskamer mijden. Dat houdt me niet tegen om, als ik er dan eenmaal toch ben, het hoge woord te voeren en me best wel te amuseren. Maar het kost me echt veel moeite om mezelf zo ver te krijgen om ernaartoe te gaan. Neem nu de Gentse Feesten vorig jaar. We hadden eigenlijk met een grote bende larpers afgesproken, al weken op voorhand. Wel, ik heb de avond zelf nog afgezegd: ik zag er gigantisch tegenop om te moeten gaan. Heb ik die mensen dan niet graag? Dat heeft er geen barst mee te maken, er zaten veel mensen tussen die ik echt als vrienden beschouw. Maar laat me gewoon één op één met hen gaan eten, en ik verheug me daar enorm op. Of dat ze gewoon koffie bij mij thuis komen drinken: zalig! Maar in groep? Nee, bedankt!

Na elk intens sociaal contact – of het nu een feestje of een restaurantbezoek is met meerdere mensen, in familieverband of met vrienden – moet ik bekomen. Liefst in absolute stilte, in mijn eigen vertrouwde omgeving. Ik moet dan echt eerst weer even tot rust komen. Neem nu de ongelofelijk fijne Halloweenfeestjes van Bart en Birgit in Antwerpen. Ik weet dat ik, als ik er ben, gewoon zelfs veel te lang ga blijven plakken en dat ik me echt amuseer. En toch wil ik altijd weer afzeggen de dag zelf. En als ik dan toch rond een uur of drie naar huis rijd en dus thuiskom om kwart voor vier, kan ik nog niet meteen in mijn bed. Dan moet ik nog even op mijn computer, of nog wat lezen. Gewoon, time out, of ik doe geen oog dicht.

Bart weet dat gelukkig wel van me, overhaalt me dan om te gaan, en laat me gelukkig thuis ook even bekomen. Hij is het type dat dan meteen in zijn bed kruipt en binnen de tien seconden slaapt, en ik volg hem dan een kwartier later. Vaak lig ik dan nog een tijdje wakker, en dan brengt mijn boek me soelaas.

Datzelfde geldt overigens ook voor de kinderen. Ik zie ze doodgraag en heb ze heel graag in mijn buurt, maar de grote vakantie is telkens weer een ware uitdaging. Want dan heb ik ze twee maanden rond mijn oren en geen momenten voor mezelf, zoals tijdens het schooljaar. Dan zijn er sowieso gaten in mijn lesrooster waar ik gewoon thuis ben. Dan werk ik doorgaans wel voor school, maar in volledige stilte en op mijn eigen voorwaarden. Zonder volk om me heen. In de vakantie valt dat al eens tegen, dat alleen zijn. Daarom geniet ik ook zo van dat, bij voorkeur avondlijk wegens minder volk op straat, geocachen: alleen je ding doen, zonder energievretende conversaties. Ja, er zijn mensen die met plezier mee mogen, maar zo zijn er niet heel veel: mijn vader, Wolf, Véronique en Bart uiteraard. Dat zijn mensen die volledig op mijn golflengte zitten, en die geen energie vragen, wel integendeel. Daarnaast zijn er mensen met wie ik graag eens rondloop, dat zeker, en daar geniet ik dan ook intens van, maar toch vragen ook die weer energie.

Laat je me dus kiezen tussen een avondje thuis, helemaal alleen, met een goed boek of een Britse crimi, in mijn zetel onder een dekentje, of een lawaaierig feestje waar ik niet al te veel mensen ken, en ik twijfel geen moment. Echt waar. Ondanks mijn vlotte babbel. Ik heb er ook geen enkele moeite mee om een week lang geen levende ziel buiten mijn gezin te zien. De eerste week van juli is dat zelfs zeer bewust het geval, en mijn vrienden weten dat. Dan is mijn kop zodanig zotgedraaid door barbecues, voetbalwedstrijden, deliberaties, oudercontacten en proclamaties, dat ik geen volk meer wil zien. En dat heeft niks met u te maken, maar alles met mijn eigen hoofd. Een goeie vriendin noemde me de meest asociale persoon die ze kent, en daarin zou ze wel eens gelijk kunnen hebben.

Dus nee, ik ben niet extravert. Dank u, Kelly, om me eindelijk uit te leggen hoe dat komt.

Bedenkingen bij de vakantie in Rhodos

Er waren zo’n aantal losse bedenkingen en gedachten bij de afgelopen vakantie in Rhodos. Ik verzamel ze hier even.

  • Rhodos is een toeristenmuite. Quasi 100%. Alle mensen die in en rond het hotel werken, werken er zeven dagen op zeven. Het seizoen begint er eind april, en eindigt eind oktober. Ze werken dus zes maanden kei-, maar keihard. De andere zes maanden is er namelijk geen werk en zitten ze gewoon thuis, werkloos te wezen. De werkloosheidsuitkering is 100 euro voor drie maanden, wist een van hen me te vertellen. Marios, de barman boven, was sinds eind april non-stop aan het werk met één keer een halve dag vrijaf omdat hij naar de dokter moest. Poeh… En hetzelfde geldt voor alle hotels, winkeltjes, buschauffeurs, taxichauffeurs, autoverhuurders, wasserijen, boottochten, noem maar op. In de winter is Rhodos gewoon doods, behalve dan misschien de stad zelf. En dan nog.
  • De muziek in het hotel was op zijn minst vreemd te noemen. Enkel in de buitenbar in de namiddag kon je er gewone muziek horen, als in: niet al te recente popmuziek. Voor de rest was er continu overal een soort loungemuziek, de meest vreemde versies van bekende nummers. Poker Face van Lady Gaga in een zeemzoete versie, of – godbetert! – een salsaversie van In between Days van The Cure. Of wat dacht u van een zalvend gezongen versie van Cocaine van Clapton, of een countryversie, stijl de themesong van Firefly, van Killing in the Name of van Rage against the Machine.
  • Grieken rijden op zijn Grieks: ze snijden bochten af, rijden door het rood, steken op de meest onmogelijke plaatsen voorbij, dragen geen motorhelm of autogordel, en zitten het liefst de hele tijd te bellen. Maar vreemd genoeg houden ze zich wel zowat de hele tijd aan de snelheidslimiet. Snappe wie snappen kan.
  • De kamer werd twee keer per dag schoongemaakt. Allez ja, één keer werd er echt volledig schoongemaakt, gedweild, stof afgedaan, tot en met de randen van de schutting rond het zwembad afgewreven. Uiteraard werden ook de bedden opgemaakt en de handdoeken ververst, indien nodig. Maar tijdens het avondeten kwamen ze nog even rond: de bedden nog eens piekfijn leggen, de gordijnen sluiten, de handdoeken nog eens verversen, dat soort dingen. Oh, en een nouga op elk kussen leggen :-p
  • De volgende keer dat we naar Griekenland gaan, moet ik echt mijn Grieks opfrissen. Ik versta het een beetje, en kan nog een paar woorden spreken. Blijkbaar heb ik wel de max van een accent: er is me verschillende keren gevraagd of ik soms van het noorden was, van Thessaloniki of zo. En dat ik toch echt niet van België kon zijn. En steeds opnieuw kwam de vraag waarom ik in hemelsnaam Grieks geleerd had. Het zorgde ook wel voor heel veel goodwill bij de mensen, gewoon het feit dat ik de moeite had gedaan om wat Grieks te kunnen. Tsja…
  • In Rhodos Stad lopen mensen gewoon in bikini op straat. UIteraard niet in alle straten en overal, maar wel aan de randen, want rondomrond liggen er stranden, compleet met parasolletjes en alles. Grappig, zo van een busstation, een politiekantoor of om het even wat het strand op.
  • Katten. De katten van Rhodos zijn blijkbaar een begrip, want je vindt ze op postkaarten en andere prullaria. We hebben inderdaad massa’s katten gezien, en nauwelijks honden.
  • Een diep respect voor de Maître d’ hôtel. Die mens stond er elke morgen, elke middag én elke avond aan de ingang van het grote buffetrestaurant, en begroette elke familie heel erg hartelijk. Hij onthield ook details van elke familie, en wist van ons bijvoorbeeld dat hij ons mocht aanspreken in het Grieks, dat we ’s middags binnen wilden zitten en ’s avonds buiten. De laatste middag sprak ik er hem over aan, en zei dat ik een diep respect had voor zijn inzet en zijn enthousiasme, dag na dag, zonder ophouden. Hij apprecieerde het compliment blijkbaar heel erg, en vertelde dat hij er stond van zeven uur ’s morgens tot tien uur ’s avonds, en dat hij dat deed op twee pakjes sigaretten en massa’s koffie per dag, en chocolade. En vooral géén alcohol, want anders zou hij het niet uithouden. Dat kan ik me ook bijzonder goed voorstellen.
  • Airconditioning is niet noodzakelijk lawaaierig. In onze kamer kon ze soms wel volop blazen, maar ’s nachts sloeg die gewoon af en toe even aan, en dat hoorde ik enkel aan het klikken van de transfo’s, en merkte ik natuurlijk aan de zachte stroom koude lucht. Verder hoorde je er niets van, en dat was gewoon zalig!
  • Ik heb ginder ganse dagen in een bermuda rondgelopen, iets waar ik thuis niet mee durf buitenkomen. Maar dacht u dat mijn benen ook maar ietsje minder spierwit zijn geworden? Nee hoor! Mijn armen en décolleté gelukkig wel, maar die benen van mij? Nope.
  • Ik ben, met al dat fretten, amper anderhalve kilo bijgekomen. Best wel trots op mezelf, al weet ik nog altijd niet hoe dat kan. Mja. Go me, zeker?
  • Bougainvillea’s. Serieus. Kunnen die nog harder bloeien, of wa? De kleuren zijn prachtig en ik ben er stikjaloers van. En je vindt ze op alle mogelijke plaatsen in Rhodos, zelfs half in het wild. Prachtig!
  • De koffie is er niet te drinken. Om een of andere reden zijn ze er zot van oploskoffie, en dat smaak je. Ik heb er eigenlijk geen enkele goeie koffie gedronken, en de eerste koffie hier thuis smaakte ongelofelijk!
  • Wanneer je op een terras een cola of limonade of zo bestelt, krijg je een halve liter. Keer op keer, tot onze grote verbazing, en eigenlijk niet ten onrechte, want dat dronken we telkens probleemloos op. En voor een best wel faire prijs, zelfs op toeristische plekken.
  • Light en zero kennen ze er niet of nauwelijks. Het enige wat in het hotel te krijgen was, was Pepsi Max. Fanta Light was pas die week geïntroduceerd in Rhodos, wist de barvrouw te vertellen, en van andere light/zero dranken, zoals Ice Tea of Sprite of Agrum en dergelijke hadden ze zelfs nog nooit gehoord.
  • Als je geld afhaalt in een gewone bankautomaat, rekenen ze verdorie drie euro kosten aan. Allez zeg!

Er zullen nog wel een paar dingen zijn waarover ik zitten denken heb, maar bon. Rhodos out.

Proclamatie, die van Kobe, welteverstaan.

Die laatste schooldagen, die zitten altijd propvol gestampt. Het is dan ook altijd een geplan en geregel, kwestie van zelf overal op tijd te zijn, de kinderen intussen ook van eten te voorzien, en zorgen dat het allemaal op rolletjes loopt.

Vandaag moest ik op school zijn van 8.30 uur tot 12.00 uur, officieel. Ik heb rapporten uitgedeeld, examens laten inkijken, en dingen op orde gestoken.
En toen was er repetitie met de zesdes die spelen op de proclamatie, en was het dik twee uur tegen dat ik thuis was.
Ik geef het toe, ik heb een klein tukje gedaan. Tegen half vier waren de kinderen thuis, en tegen half vijf was ik weer op school, voor het oudercontact. Met de fiets, welbewust, want om kwart voor zeven – eigenlijk liep het tot half acht, maar ik had toestemming gekregen van de directie – ben ik te vierklauwens op mijn fiets gesprongen en naar Wondelgem gepeddeld, want om zeven uur begon Kobes proclamatie. Ik was net op tijd ^^

Hij speelde fagot, danste mee de Fortnight dansjes, en glunderde. Het is welletjes geweest voor hem, hij heeft het daar al meer dan een jaar gezien, maar hield dapper vol. Het is niet alsof hij niks wil leren, wel integendeel, maar het gaat hem allemaal veel te traag. Daarbij was hij nog maar eens al zijn vriendjes kwijtgespeeld doordat die allemaal in een andere klas zaten, jammer genoeg. Pas op, hij komt met iedereen overeen hoor, dat wel, maar da’s nog iets anders dan echte vriendschap.

Hij kijkt er dus ongelofelijk naar uit om aan een nieuw hoofdstuk te beginnen. Nieuwe vakken, nieuwe leraars, nieuwe school, nieuwe vrienden. Nieuwe teleurstellingen wellicht ook, maar bon, die nemen we er dan gewoon bij en lossen we wel op naargelang ze zich aandienen.

Mijn Kobe. Mijn speciaalste van de drie, maar ik zie hem ongelofelijk graag!

Zesdekes

Wanneer ik in ’t stad een oudleerling tegenkom, die me vol enthousiasme en met een glinstering in zijn of haar ogen vertelt wat hij/zij nu aan het doen is, dan ben ik telkens weer trots dat ik elk jaar opnieuw zoveel jonge mensen mag zien uitgroeien tot prachtige volwassenen.
Maar ik moet het toegeven: de lichting van dit jaar ga ik toch nog extra missen. Ik vind het doodjammer dat ik ze vier maanden heb moeten afgeven aan een interimaris, want de band met deze groep was toch wel iets aparts.
Mijn zesdekes. Ze gaan toch altijd een beetje van mij blijven.

Malazan Book of the Fallen

Vorige week had ik ze eindelijk uit, de reeks ‘Malazan Book of the Fallen’ van Steven Erikson.
Ik had een goed jaar geleden op Facebook de vraag gesteld wat de mensen me zouden aanraden qua fantasy. Ik ben dan prompt de trilogie The Blade itself van Joe Abercrombie beginnen lezen, en daarna de hele reeks rond The Black Company, van Glenn Cook. Dat waren al tien stevige boeken, waar ik intens van genoten heb.

En toen kreeg ik de reeks Malazan Book of the Fallen aangeraden, met een duidelijke caveat: dat ik moest beseffen waar ik aan begon, want dat dat een stevige tijdsinvestering ging zijn. Ik keek even na, en jawel, 11216 pagina’s in van die kleine paperback edities. Maar bon, ik begon te lezen, en raakte er helemaal in meegesleept. Wat een taalgebruik! Wat een filosofische overpeinzingen! Wat een gigantische wereld, wat een plots, wat een meanderend verhaal dat dan toch weer samenkomt… Game of Thrones is er niks bij, en die heb ik nochtans ook graag gelezen.

Met andere woorden: lees je graag fantasy in het Engels, lees je veel, lees je snel, en heb je het ervoor over om een half jaartje aan het lezen te zijn of zo? Ga er dan voor: deze reeks is… overweldigend. Echt. Wow.

Zeg ma…

Zeg ma

ik dacht, ik bel nog rap efkes voordat ge aan het koken zijt, om u nen gelukkige moederkesdag te wensen.

Ja, ’t feest van Alexander gisteren was goed he! En chance met dat weer jong! Echt! De kinders hebben de hele tijd buiten op dat springkasteel gezeten, hun voeten waren moordezwart.

Spijtig dat het vandaag zo aan ’t regenen is: ik ging u anders gevraagd hebben of ge vanmiddag niet mee gingt naar ’t Leen om naar de rododendrons te kijken, en de camelia’s, en dan daarna hier ne pot koffie te komen drinken met een stukske taart. De kinderen zouden dat wa wijs vinden, en ik ook. Ja, ’t was aan de andere kant wel ne keer nodig dat het regende, het gras stond zo droog als wa, ik weet het, maar kondt da nu niet wachten tot morgen?

Allez, ik ga u laten koken en zelf nog wat verder verbeteren, ma. Ik bel u nog wel, he!

De lepeltheorie

Via via kwam ik het onderstaande tegen, en ik weet dat het een long read is, maar het geeft wel perfect weer wat het is om een chronisch probleem te hebben.
Mijn rug komt nooit meer goed, dat besef heb ik intussen wel, en dus moet ik hiermee leren leven. Wat me daarin het meest frustreert, is mijn beperking in energie. Als ik ’s avonds nog een koorrepetitie wil doen, weet ik dat ik in de namiddag moet liggen, en niet nog snel een was opvouwen. Dat soort dingen. Bart zegt dat het ook met ouder worden te maken heeft, en dat zal wel, maar als je plots gehalveerd wordt in je mogelijkheden, doet dat pijn.

Maar lees het onderstaande, wil je?

Ik heb de ziekte van lyme. Iets wat ik tot voorheen liever niet met andere mensen deelde omdat dat vrijwel onmogelijk is. Chronische pijnklachten kun je niet uitleggen, evenmin als het gebrek aan energie en de totale uitputting die een chronisch lyme-patiënt vaak ervaart.

Ik heb wel eens geprobeerd het uit te leggen aan sommige van mijn vrienden, maar het is te moeilijk. Je moet het ervaren om het te begrijpen, neem ik aan. En dat is het ergste aan deze ziekte.

Laatst zat ik met een goede vriend te praten. Ineens keek hij me aan met een vreemde blik, starend, zonder verder te praten. Hij vroeg me zomaar, zonder aanleiding, hoe het voelt om chronische lyme te hebben en om ziek te zijn. Ik was ontzet. Niet alleen omdat de vraag zo onverwacht kwam, maar ook omdat ik dacht dat ik alles over chronische lyme al had verteld.

Ik begon wat te raaskallen over de link met depressies, antidepressiva, fysiotherapie en chronische pijn maar hij hield aan en leek niet tevreden te zijn met mijn antwoorden. Ik was een beetje verrast, omdat hij al een paar jaar een goede vriend van me was; ik dacht dat hij al lang alles wist over de medische kant van chronische lyme. Toen keek hij me aan met een blik, die ieder mens met een chronische aandoening heel goed kent, de uitdrukking van pure nieuwsgierigheid naar iets wat iemand die gezond is echt niet kan bevatten. Hij vroeg me hoe het voelde, niet lichamelijk, maar hoe het voelde om mij te zijn, zó te zijn.

Terwijl ik probeerde te kalmeren, keek ik rond naar iets om me te helpen, maar ook om tijd te rekken om te denken. Ik probeerde de juiste woorden te vinden. Hoe beantwoord ik een vraag die ik ook nog nooit voor mezelf heb kunnen beantwoorden? Hoe leg ik tot in detail uit hoe je iedere dag wordt beïnvloed door je een aandoening? Hoe maak je de emoties duidelijk waar een chronisch lyme-patient mee worstelt, aan iemand die gezond is? Ik had het op kunnen geven, een grapje kunnen maken zoals ik normaal doe en van onderwerp kunnen veranderen met een simpel:”Ach, gaat vast wel weer over”. Maar ik herinner me dat ik dacht: “Als ik niet probeer het hem uit te leggen, hoe kan ik dan van hem verwachten dat hij het begrijpt? Als ik het niet uit kan leggen aan mijn beste vriend, hoe kan ik mijn wereld dan uitleggen aan andere mensen?” Ik moest het op zijn minst proberen.

Op dat moment werd de lepeltheorie geboren. Snel graaide ik alle lepels van de tafel – en zelfs van de andere tafels. Ik keek hem in de ogen en zei: “Alsjeblieft, je hebt nu ook chronische lyme”. Een beetje verbaasd keek hij me aan, zoals de meesten zouden doen als ze een boeketje lepels in de hand kregen. De koude metalen lepels rinkelden in mijn handen terwijl ik ze bij elkaar pakte en in zijn handen legde.

Ik legde hem uit dat het verschil tussen ziek zijn en gezond zijn is, dat een ziek mens keuzes moet maken en constant moet nadenken over dingen, terwijl de rest van de wereld dat niet hoeft. Gezonde mensen hebben de luxe van een leven zonder die keuzes, een gift die de meeste mensen als vanzelfsprekend beschouwen.

De meeste mensen beginnen hun dag met een onbeperkte hoeveelheid mogelijkheden en energie om te doen wat ze maar willen, met name jongeren. Over het algemeen hoeven ze zich geen zorgen te maken over de effecten van hun bezigheden. Dus gebruikte ik de lepels om dit duidelijk te maken. Ik wilde voor hem iets om vast te houden en dat ik weg kon nemen, omdat de meeste mensen met een chronische ziekte een gevoel van verlies ervaren door de beperkte keuzes die ze hebben en de afstand die ze van bepaalde opties móeten nemen.
Als ik de controle van het wegnemen van lepels bleef houden, dan zou hij weten hoe het voelt als iemand of iets, in dit geval chronische lyme, je leven beheerst.

Enthousiast pakte hij de lepels aan. Hij had geen idee van wat ik aan het doen was, maar is altijd in voor leuke dingen, dus ik geloofde dat hij dacht dat ik een grapje maakte, zoals ik normaal gesproken doe bij gevoelige onderwerpen. Hij had niet in de gaten hoe serieus ik zou worden.

Ik vroeg hem de lepels te tellen. Hij vroeg waarom, en ik legde uit dat als je gezond bent, je verwacht een oneindig aantal lepels te hebben. Maar als je de dag zorgvuldig moet gaan plannen, moet je precies weten met hoeveel lepels je de dag start. Het is geen garantie dat je onderweg niet nog een paar lepels verliest, maar het helpt wel om te weten waar je vanuit kunt gaan. Hij telde: 12 lepels. Hij lachte en zei dat hij er meer wilde hebben. Ik zei: “nee, er zíjn er niet méér”. Ik wist meteen dat dit spelletje zou werken toen hij teleurgesteld keek – en we waren nog niet eens begonnen! Ik zei: “Ik wil al jaren meer lepels en heb nog geen manier gevonden om er meer te krijgen, dus waarom zou jij er wel meer krijgen?” Ik vertelde hem dat hij zich er altijd bewust van moest zijn hoeveel lepels hij nog had en dat hij ze niet mocht laten vallen, omdat hij nu chronische lyme heeft en dus spaarzaam met zijn lepels om moet gaan.

Ik vroeg hem, zijn dagelijkse bezigheden te vertellen, inclusief de simpelste dingen. Terwijl hij vertelde over alle dagelijkse en leuke dingen, legde ik hem uit dat iedere bezigheid een lepel zou kosten. Toen hij meteen vertelde over het op weg gaan naar zijn werk, onderbrak ik hem. Ik zei: “NEE! Je staat niet zomaar op. Eerst doe je moeizaam je ogen open, en je komt er achter dat je te laat bent doordat je slecht geslapen hebt. Je kruipt moeizaam uit bed en je moet eerst zorgen dat je een douche neemt en iets eet voor je iets anders kunt doen, want als je niets eet kost het je direct een lepel.” Ik nam snel een lepel weg en hij realiseerde zich dat hij nog niet eens was aangekleed.

Douchen, aankleden en (in mijn geval) opmaken kost een lepel, mede door het wassen van zijn haren en het bukken om vuile handdoeken in de wasmand te gooien.
In werkelijkheid zou het hoog reiken van de armen tijdens het haren wassen en het bukken om de kattenbakjes vol kattenvoer te gooien (plus het verversen van de drinkwaterbakken) wel eens meer kunnen kosten dan 1 lepel, maar dat liet ik maar even zitten. Ik wilde hem niet meteen bang maken. Ontbijten, alle spullen voor de lunch inpakken en het naar buiten rijden van de fiets kost ook een lepel.

Ik denk dat hij begon te begrijpen dat hij in theorie nog niet eens op zijn werk was en nog maar 10 lepels overhad. Toen legde ik hem uit dat hij de rest van zijn dag precies uit moest uitstippelen, want als de lepels op zijn, zijn ze ook echt op. Soms kun je de lepels van de volgende dag lenen, maar bedenk dan hoe moeilijk die dag zal zijn als je start met nog minder lepels. Ook moest ik uitleggen dat iemand met chronische lyme altijd leeft met de dreigende gedachte dat morgen misschien de dag is dat je weer een ergere pijnaanval hebt en dus meer last van je rug, nek, of andere lichaamsdelen. Dus je wilt nooit met te weinig lepels komen te zitten, omdat je nooit weet wanneer je ze echt nodig hebt. Ik wilde hem niet ontmoedigen, maar ik moest realistisch blijven en jammer genoeg is voorbereid zijn op pijnklachten een normaal onderdeel van een normale dag voor mij.

We namen de rest van de dag door en langzaamaan leerde hij dat te laat eten weer een lepel zou kosten, evenals boodschappen doen in de lunchpauze. Teveel en te zwaar tillen en te lang op de computer werken kost zelfs twee lepels. Hij werd gedwongen keuzes te maken en op een andere manier over dingen na te denken. Aan het eind van de dag waren er nog 4 lepels over. Na het fietsen naar huis waren dit er nog 3.

Theoretisch gezien moest hij zelfs de keuze maken om maar geen zware huishoudelijke klussen te doen (zoals stofzuigen, dweilen of de wasmand tillen) zodat hij die dag nog wel kon koken.

Toen we bij het einde van zijn doe-alsof-je-lyme-hebt-dag kwamen, zei hij dat hij honger had. Ik maakte hem erop attent dat hij nog warm moest eten, maar dat hij nog maar 3 lepels over had. Als hij zou koken zou hij geen energie (lepels) meer over hebben om de wasmand te dragen of te strijken. Toen zei ik tegen hem dat ik nog niet de moeite had genomen om hem in dit spel te vertellen dat hij inmiddels ook nog eens zo moe en misselijk was door de nek en rugpijn, dat koken al niet meer aan de orde was. Hij besloot de was op te vouwen en op te ruimen en soep te maken, omdat dat een makkelijke maaltijd was. (Beiden kostten hem 1 lepel).
Ik zei tegen hem dat het pas 19.00 uur was. Je hebt de rest van de avond nog maar 1 lepels, dus kun je misschien nog iets leuks doen of wat lezen of tv kijken. Je kunt ook bij iemand op visite gaan maar je lichaam heeft rust nodig dus je kunt het niet allemaal doen.

Zelden zag ik hem emotioneel, dus toen ik zag dat hij ontdaan was, wist ik dat ik waarschijnlijk tot hem was doorgedrongen. Ik wilde niet dat mijn vriend overstuur raakte, maar tegelijkertijd was ik blij dat iemand mij eindelijk een beetje begreep. Hij vroeg: “Hoe doe je dat? Moet je dit werkelijk iedere dag zo doen?” Ik legde hem uit dat sommige dagen slechter gaan dan andere; op sommige dagen heb ik meer lepels dan op andere. Maar ik kan het nooit achter me laten en nooit vergeten, ik moet er altijd bij nadenken. En heel af en toe verdwijnt er structureel een lepel, die je nooit meer terug krijgt. Ik gaf hem een lepel die ik stiekem achter de hand had gehouden. Ik zei simpelweg: “Ik leer langzaamaan om te leven met een extra lepel in mijn zak als reserve. Je moet altijd voorbereid zijn.”

Het is moeilijk. Het allermoeilijkste dat ik moet leren is om het kalm aan te doen en niet alles te willen doen. Daar vecht ik iedere dag tegen. Ik haat het buitengesloten te worden, thuis te moeten blijven terwijl ik weg zou willen gaan, dingen niet gedaan te kunnen krijgen omdat het niet gaat. Ik wilde dat mijn omgeving de frustratie voelde. Ik wilde dat ze begreep, dat alles wat iedereen doet zo gemakkelijk gaat, maar dat het voor mij honderd kleine taken zijn in één. Ik moet aan het weer denken, aan alle plannen voor die hele dag en wat voor impact het heeft op de lepels die ik misschien moet “lenen” van de dag erna, voordat ik iets kan gaan doen. Terwijl andere mensen gewoon dingen kunnen doen, moet ik erbij stilstaan en plannen alsof ik een strategie ontwikkel voor een oorlog. Het verschil tussen ziek en gezond zijn is die levensstijl. Voor gezonde mensen is er de wonderbaarlijke vrijheid om niet hoeven te denken maar gewoon te doen. Ik mis die vrijheid. Ik mis het nooit lepels te hoeven tellen.

Nadat we allebei wat emotioneel waren en we er wat langer over doorpraatten, merkte ik dat hij verdrietig was. Misschien begreep hij het eindelijk. Misschien realiseerde hij zich dat hij nooit oprecht zou kunnen zeggen dat hij het écht helemaal begreep. Maar hij zou tenminste niet meer klagen, als ik weer eens niet met hem weg kon gaan of wanneer ik erop stond dat uitstapjes standaard gevolgd worden door een dag rust. Of wanneer ik niet vaak bij hem langs kan gaan en hij steeds bij mij moet komen. Ik probeerde hem gerust te stellen. Ik had die ene lepel nog in mijn hand en zei: “Maak je geen zorgen. Ik zie dit als een zegen. Ik ben gedwongen over alles wat ik doe na te denken. Weet je wel hoeveel lepels sommige mensen iedere dag verspillen? Ik heb geen ruimte voor verspilde tijd of verspilde lepels, ik heb er nu voor gekozen deze tijd met jou door te brengen.”

Het origineel is geschreven door Christine Miserandino. De vertaling naar het Nederlands is door stichting Stomaatje.

Vrouwendag

Tsja, het zal wel, zeker? Ik ben nu niet bepaald een echte feministe, maar ook geen doetje: ik sta als vrouw wel degelijk mijn mannetje. Ik baal van die stereotypen, maar dan ook in beide richtingen, want ook mannen worden wel eens compleet verkeerd begrepen. En ik werk gelukkig in een sector waar mannen en vrouwen gewoon gelijk betaald worden, zonder meer.

Maar toch zijn er van die kleine dingen waar ik dan oprecht blij van word. Zoals dit in de leraarskamer, van onze leerlingenbegeleider:

Er is hoe dan ook nog werk aan de winkel, niet alleen wereldwijd, maar ook hier in ons land. Of hoe mensen dus nog altijd verbaasd reageren wanneer ik vertel dat ik degene ben die een rolluik repareer, terwijl Bart kookt. Dat ik daarnaast evengoed een fervent breister en haakster ben, alsof het ene het andere zou uitsluiten.

En dus ging ik vandaag met mijn dochter naar de autokeuring met Barts auto. Niet omdat ik daar nu toevallig meer van weet dan hij, maar gewoon omdat hij als CEO daar gewoon geen tijd voor heeft, terwijl ik momenteel nog steeds halftijds werk en dit soort dingen makkelijker kan inplannen. Ik heb meteen Merel een paar basisprincipes van een auto uitgelegd, waar de mannen van de keuring – jawel, de vrouwen daar zitten allemaal in de administratie – eigenlijk wel om moesten lachen. Of zoals de ene tegen de andere zei: “Kijk, die madame weet meer van auto’s dan onze nieuwe werknemer!” En ook dat blijkt een grappig gegeven te zijn, grappiger dan wanneer ik een man was geweest.

Die stereotypen, daar moeten we dus vanaf, maar we mogen ze ook niet in de andere richting laten doorslaan. Mijn dochter speelt nu eenmaal graag met poppen en ziet graag roze. Dat kan en mag volledig, zo lang ze zich daar maar niet gepusht in voelt, en ook de mogelijkheid krijgt om met andere, zogezegd jongensachtige dingen te spelen.

Zo lang ik dus maar een breiwerkje mag meenemen in mijn rugzak op de moto, samen met de zelfgebakken cakejes als traktatie in de gevechtstraining. Dat soort dingen.

Een bijzonder vreemde, emotionele dag…

Het begon met een sneeuwtapijt dat nog van gisteren was blijven liggen: om half negen zag alles nog wit, maar gelukkig waren de wegen best wel berijdbaar.

Gelukkig, want ik moest om half tien in Eeklo staan, in de Oostveldkerk, voor een van de droevigste dagen (mag ik hopen) van dit jaar. De kerk zat stampvol voor Klaartje, en de dienst was ongelofelijk aangrijpend en emotioneel. Mijn hart ging uit naar mijn nonkel Bart en hun vier kinderen, en Bart gaf me een enorme knuffel toen ik hem heel even mijn deelneming betuigde na afloop.

Ik zag het niet zitten om al onmiddellijk naar huis te gaan, ik wilde even uitwaaien en mijn gedachten ordenen, en dus ging ik eventjes geocachen. De sneeuw was intussen helemaal verdwenen…

Gelukkig was er thuis de warmte van het gezin en het eten dat Bart voor me gekookt had, en dat hielp, al voelde ik wel dat ik een pak stiller was dan anders. De kinderen waren dan ook extra lief.

En toen, plots, hoorde ik gekwaak. “Kijk mama, wat doen die eenden in onze tuin?” Jawel, een koppel eenden had zijn toevlucht gezocht op ons terras, en we konden het dan ook niet laten om hen te voederen. Niet al te veel, natuurlijk, want dat is niet goed voor hen, maar ze waren dat wel duidelijk gewoon, ze kwamen zelfs heel erg dicht.

Het vrouwtje was zelfs ronduit nieuwsgierig naar wat we binnen aan het doen waren, en of daar niet meer brood te rapen viel.

En ’s avonds, toen keken we gewoon met zijn allen samen naar een film, met de gordijnen dicht, wat kaarsen, en een stapel heerlijke dekentjes.

Santjes

Dat het er eigenlijk een beetje te veel werden, al die doodsprentjes die ik perse boven mijn bureau wilde hangen. Ons ma, uiteraard, en Els. En ook nog altijd Vic. En ergens anders in huis stonden er ook nog van mijn grootvader, en van Jeroom, en…

Ik heb dan maar een kader gekocht waarin je meerdere foto’s kwijt kan. Ik was al een tijdje op zoek naar een deftige, en toen zag ik dit exemplaar in de Aldi liggen. Jawel, den Aldi, begot.

IMG_4190

Sommige dagen kijk ik naar de foto’s met melancholie, maar meestal met een glimlach. Voor mij is het glas nu eenmaal halfvol, en dus denk ik bij de ene aan lunkijzers en twinkelende oogjes, bij de andere aan “Oas het beweegt, klopt erop!”, bij de derde aan kalk en sulferblomme, bij nummer vier aan appeltaart en roste centjes, bij de volgende aan “baculum putens”, en bij de nieuwste aan grandioze zangpartijen met de nichten uit Philippine. En ons ma, dat blijven de gigantische lachbuien en hilarische momenten.

Allemaal verdienen ze een plaatsje op mijn bureau, en allemaal doen ze me glimlachen, stuk voor stuk. Vergeten zal ik ze nooit.