Tinkelbel

Mijn vierde verhaal in het kader van NaNoWriMo. De andere verhalen kan je lezen op Everything Is A Story.

Tinkelbel.

Voor hem hoefde het eigenlijk niet meer, dacht Edward. Hij zat hier nu al drie dagen aan een stuk op de Boekenbeurs, en het was hem kotsbeu. De uitgeverij had gedacht dat het een goeie reclame zou zijn voor zijn boek, mocht hij signeren. Zo zouden wellicht meer mensen geneigd zijn het boek te kopen. Niet dus. In principe had het wel een goed idee geleken, ja. Mensen wandelen rond, bekijken de boeken, en als de auteur daar dan toch zit, dan kunnen ze meteen het boek laten signeren wanneer ze het kopen. Alleen had die “wanneer” een “als” moeten zijn, dacht Edward wrang, met de cynische opmerkingsgave van een literaire has-been.

Ooit, ja, ooit had het storm gelopen voor zijn boeken. Enfin, voor toch een van zijn boeken. Waarom precies dat ene boek een schot in de roos was, wist hij niet. Tsja, als hij het had geweten, dan kon hij het herhalen. Zijn eerste twee boeken waren vrij onopgemerkt gebleven. Een klein publiek had zijn weg ernaartoe gevonden, en ook de critici waren gematigd lovend gebleken, maar dat was het wel zo’n beetje. Hij had er toen echt niet van kunnen leven, maar vond na zijn job als bibliothecaris nog wel wat tijd en vooral gusto om te schrijven. Een gezin had hij toch (nog) niet, en de kat was met een beetje aandacht al meer dan tevreden.

En toen kwam zijn derde boek. De uitgeverij had het niet speciaal gepromoot, maar gewoon zoals de vorige op de markt gegooid en naar verschillende recensenten gestuurd. En die bleken plots laaiend enthousiast. Lag het nu aan het slipstreameffect van Tolkiens trilogie Lord of the Rings? De verfilming van diens eerste boek was toen net uit, en alle fantasyboeken scoorden plotseling vrij goed. Zijn boek sprong er echter uit, vonden de critici. Origineel, verfrissend, in de traditionele fantasysetting maar met een twist, enfin, fantasy zoals die hoorde te zijn. Edward had niet geweten wat hem overkwam. Van de ene lovende recensie kwam de volgende, tot hij plots zichzelf in De Laatste Show zag zitten, een interview met zichzelf las in de Humo, en de Dag Allemaal aan de telefoon hing om details te weten over zijn liefdesleven. Die telefoon had Edward toen beleefd afgewimpeld, en daarna was hij even gaan zitten in de zetel. Stel je voor, zeg! Hij, een onnozele bibliothecaris met een passie voor fantasy, plots een succesauteur! De Dag Allemaal!

Hij had het wat over zich heen laten gaan, maar was apetrots telkens één van zijn boeken werd uitgeleend in de bibliotheek. Al had hij het daar nu soms moeilijk mee: konden die mensen dan niet gewoon het boek kopen? Hij voelde zich plots verwant met alle auteurs wier boeken bij hen in de rekken stonden, en die de mensen gewoon gratis konden komen uitlenen. Bizar eigenlijk, hij was daar al zijn hele leven zo’n voorvechter van geweest, maar nu het om zijn eigen portefeuille ging, vond hij dat toch helemaal iets anders.

Hij had er eigenlijk wel van genoten, van al die aandacht. Uiteraard speelden de mooie centen daar ook wel een rol in. Jammer genoeg soms een beetje té, zelfs. Hij was nooit echt een versierder geweest, maar had af en toe wel een vriendin. Nu zagen de vrouwen hem echter plotseling allemaal staan: hij was toch min of meer een bekend gezicht! Met één van zijn bewonderaarsters was het zelfs wat verder gegaan, en ze begonnen elkaar op regelmatige basis te zien. Ze was jong, knap, en wond hem zó om haar vinger. Alleen was hij er na een tijdje achter gekomen dat ze enkel op zijn geld uit was, helaas. Op een avond was ze net naar huis vertrokken, toen hij merkte dat ze haar GSM op tafel had laten liggen. Toen hij hem opzij wilde leggen, las hij per ongeluk het berichtje dat op het scherm stond, en waarop te lezen was: “Hoe ver zit je al met die loser? Heb je hem al iets kunnen aftroggelen?”
Edward mocht dan misschien wat naief zijn als het op vrouwen aankwam, hij was niet achterlijk uiteraard. Hij schreef haar een kort, bijtend mailtje, en liet haar telefoon achter aan de ontvangstbalie van de bibliotheek, waar ze hem kon komen oppikken. Sindsdien had hij niks meer van haar gehoord. Uit nieuwsgierigheid had hij haar wel nog eens gegoogled, maar haar naam was enkel opgedoken in een verslag van Van Zieghem Industries, waarbij vermeld stond dat ze ontslagen was wegens fraude. Edward had enig leedvermaak niet kunnen onderdrukken.

En nu was hij intussen vijf jaar verder, en opnieuw weggezonken in volslagen vergetelheid. Zijn nieuwe boeken, nochtans in dezelfde fantasystijl geschreven, verkochten voor geen meter, toch niet in het reguliere circuit. En dus zat hij hier nu op de Boekenbeurs op zijn vingers te draaien.

Ja hoor, er stond wel degelijk volk aan zijn tafeltje, en sommigen onder hen namen zijn boek ter hand en bladerden er even door. Meestal legden ze het echter snel terug op de stapel, om dan wat verder te schuiven richting de schrijver die een twintigtal meter verder zat te signeren. Edward kende hem wel: Benno Snijers, het meest recente wonderkind in de Vlaamse literatuur. ‘Kind’ was misschien wat overdreven: de man was een pak ouder dan Edward. Het was een beetje hetzelfde verhaal als hijzelf: ook een paar anonieme boeken, en dan plots een hit. Edward wenste de man meer succes toe dan hijzelf had gekend.

Plots werd hij opgeschrikt uit zijn gedagdroom. “Mijnheer Decloedt?” Voor hem stond een jonge vrouw, eigenlijk nog een meisje. Ze droeg een dikke bruine winterjas die openhing, en die een lange kleurige gebreide sjaal liet zien. De bijpassende muts had ze in haar grote tas gepropt, waaruit het dopje van een fles mineraalwater piepte. Blijkbaar regende het buiten, want de pijpen van haar jeans waren behoorlijk nat, en zo te zien was ze met de fiets gekomen. Haar springerige bruine haar had ze proberen bedwingen met een stevige elastiek, maar de fijne krulletjes gingen toch nog alle kanten uit. Twee grote, stralende bruine ogen keken hem onderzoekend aan. “Mijnheer Decloedt?”

Edward krabbelde recht uit zijn onderuitgezakte positie, streek met zijn hand door zijn haar, en greep met de andere een pen. “Wat kan ik voor u doen, juffrouw?” Semiverlegen haalde ze een beduimeld, duidelijk veel gelezen exemplaar van zijn succesboek boven, en vroeg of hij er soms iets in wilde schrijven. “Mijn naam is Isabelle”, zei ze, “en ik ben een ongelofelijke fan van uw werk.” Ze sloeg even haar ogen neer, en werd lichtjes rood. “Ik durfde uw andere boeken niet mee te brengen, omdat ik dacht dat u het wel druk ging hebben. Niet dus.” Er klonk een lichte geamuseerdheid in haar stem, en Edward kon haar de opmerking niet kwalijk nemen. Hij lachte. “Tsja, de stormloop zal wellicht nog voor straks zijn, ze moeten de nadarhekken nog komen plaatsen.” Zijn woorden deden haar nog meer blozen, maar ze keek hem nu voluit aan, met twinkelende ogen. “Ik zou ook graag uw nieuwe boek kopen, mijnheer Decloedt. Zodra ik hoorde dat u hier ging signeren, besloot ik om te wachten en het hier uit uw eigen handen aan te nemen.” Man, dat gaf een goed gevoel, dacht Edward. “Noem me gerust Edward hoor, juffrouw.” Haar lach klaterde. “Alleen als jij me dan ook Isabelle noemt.” “Alleen als je dan met mij een kop koffie gaat drinken. Ik zit hier al eeuwen met mijn duimen te draaien, ik zet wel een bordje dat ik over een half uurtje terug ben. Je weet wel, voor die stormloop straks.”
Ze lachte, alweer, en even later zaten ze samen in de ongezellige cafetaria koffie te drinken, en te kletsen, alsof ze elkaar al jaren kenden.

Isabelle vertelde honderduit hoe ze dank zij zijn boeken zich verdiept had in de fantasywereld, hoe ze Tolkien was beginnen lezen, en via fora in contact was gekomen met de larpwereld. Toen ze zijn wenkbrauwen verbaasd in de hoogte zag gaan bij die opmerking, verduidelijkte ze even. Larp stond voor Live Action Role Playing, en met enig gevoel voor zelfrelativering vertelde dat ze dan met een hoop gelijkgestemde zotten een gans weekend in een bos rondhing, verbonden sloot met elfen, orken ging jagen, duistere rituelen uitvoerde om draken op te roepen, booswichten bekampte, en zich te pletter amuseerde.

Edward luisterde met genoegen, en liet zich betoveren door haar warme, licht hese stem. Het was lang geleden dat hij nog zo had genoten van menselijk gezelschap, en het maakte meteen zijn hele geflopte beurs goed. Plots keek ze echter op haar horloge. “Oeps! Tot zover jouw halfuurtje! Euhm, eigenlijk moet ik er wel vandoor, ik heb nog met een vriendin afgesproken.” Toen hij wilde protesteren, vervolgde ze: “Moet jij trouwens niet de hordes fans gaan trotseren, voor je uitgeverij lastig begint te doen?” Frank was ze wel, Isabelle. Ze nam haar tas, plukte haar jas van haar stoel, bedankte hem voor de leuke namiddag en de handtekening in haar boeken, gaf hem – na enige aarzeling – een kus op zijn wang, en verdween. Terwijl hij haar bedremmeld als een schooljongetje nakeek – hij had nauwelijks nog iets gezegd toen ze aankondigde dat ze weg moest – draaide ze zich om. “Ik zie je toch wel over drie weken op FACTS, zeker? Dan kom ik je opzoeken, en drinken we samen nog een koffie!” En weg was ze.

Zodra hij thuiskwam, zocht Edward koortsachtig op internet waarvoor FACTS precies stond. Juist ja, die alternatieve beurs voor comics en fantasy en Star Wars en dat soort dingen. Ten tijde van zijn succes was hij uitgenodigd om op die beurs te komen signeren, maar zijn uitgeverij had dat toen geen goed idee gevonden. Hij was populair in brede literaire kringen, waarom dan zijn energie verspelen op zo’n nichegedoe? Blijkbaar had de uitgeverij door die uitspraak op nogal wat zere tenen getrapt, want hij was nooit meer uitgenodigd. Om eerlijk te zijn was hij zelfs het bestaan ervan een beetje vergeten.

Hij stuurde dadelijk een mailtje naar het adres dat vermeld stond op de site, en bood aan om te komen signeren op de tweedaagse beurs. Hopelijk had hij niet te gretig geklonken, dacht hij achteraf. Die nacht had hij er zelfs slecht van geslapen, en steeds weer doken er vrolijke bruine krulletjes op in zijn onrustige dromen.

Twee dagen later liet de organisatie weten dat ze hem een tafeltje ter beschikking zouden stellen in de schrijvershoek, en dat ze vereerd waren dat hij wilde komen, zo op het laatste nippertje. Edwards hart maakte een sprongetje. Yes!

Fluitend fietste hij die dag naar de bibliotheek, en had zin om elke bezoeker een zoen op het voorhoofd te geven. Nog een dikke twee weken, en hij zou haar weer zien, zijn elfje, zijn toverkol, zijn Tinkelbel. Of was het toch Isabelle?

Kristalnacht

Nanowrimo, verhaal nummer drie van mijn hand.

Mijn PC was gecrasht, en pas na veel moeite heb ik hem kunnen reanimeren. Ik heb het verhaal dus moeten schrijven op iets meer dan een uur, met barstende koppijn. Het is dus zeker niet mijn beste verhaal tot hiertoe, maar je zal het ermee moeten doen.

De vorige verhalen, zijnde die van Anne, Vicky en Jan, kan je trouwens allemaal vinden op Everything Is a Story. Ga daar dus rustig kijken, als je wil weten hoe ze aan elkaar geregen zijn.

kristalnacht

Kristalnacht

Bjorn moest nog steeds grinniken als hij er nog maar aan dacht. Jonge gasten waren toch soms een bende idioten!

Hij had die avond dienst gehad in de Overpoort, Gents meest beruchte uitgaansbuurt, toch als het om studenten ging. De meeste donderdagen was het er behoorlijk druk, maar op bepaalde avonden, zoals de laatste donderdag voor de kerstvakantie, was het er zonder meer over de koppen lopen. Soms kon je dat laatste zelfs letterlijk nemen: hij had ooit een jonge gast weten crowdsurfen van de ene kant van de straat naar de andere, in de lengte wel te verstaan. De buurt was een aaneenschakeling van studentencafé’s, fuifzalen, nachtwinkels en pitabars, met daartussen een enkele platenzaak, stripwinkel, kopiecenter en een sanitairzaak die zich moeizaam staande hield tussen al dat jong geweld.

De donderdagavond voor de kerstvakantie was het er zelfs ongezellig druk: de hele straat was afgezet, er stond een gigantische tent op het Sint-Pietersplein met een hoop groepjes die speelden, en het aantal zatte jonge gasten was al niet meer op een dozijn handen te tellen, en het was amper elf uur ‘s avonds.

Aan de andere kant was dit ook doorgaans een relatief rustige avond voor een agent. Ze werden tenminste gerespecteerd, een enkele uitzondering niet te na gesproken natuurlijk. Ze konden rustig per twee patrouilleren, aan beide kanten van de straat stonden verschillende combi’s, en er was tussen elf en drie ook een patrouille te paard. De andere eenheden stonden paraat, en er was uiteraard een meer dan verhoogde waakzaamheid, maar meestal waren er geen echte problemen. Ja, hier en daar werd er toch wel eens gevochten, maar dat waren dan meestal zatteriken die vonden dan een ander teveel naar hun lief stond te gapen, en de zogezegde aanbidder dan eens goed zijn waarheid wilden zeggen.

Ze waren ook moeten tussenkomen bij een fietsendispuut: een meisje wandelde door de straat met haar fiets aan de hand – wandelen was een groot woord, ze wurmde zich tussen het volk – toen plots een kerel uitriep: “Hey, da’s mijne fiets, of wa! Gie het geweune mijne fiets hestolen, ik herken hem!” Hij liep op het meisje toe, greep de fiets vast, en begon te trekken. Zij ontkende in alle toonaarden, riep dat hij met zijn vuile pollen van haar fiets moest afblijven, en trok terug. Er volgde een enthousiaste woordenwisseling – Gents versus West-Vlaams, het was bijna grappig – tot het meisje plots uithaalde en de jonge gast vol op de neus sloeg. Hij sprong achteruit, greep naar zijn bloedende neus, en bleef verbouwereerd staan. Tegen dan waren hij en zijn collega ter plaatse, en vroegen nadere uitleg. Het meisje deed verontwaardigd haar verhaal, en toonde dat ze niet alleen de juiste sleutels van het bijbehorende slot bij had, maar dat de fiets zelfs gegraveerd was met haar rijksregisternummer. Dispuut gesloten, uiteraard. De jonge gast wilde geen klacht indienen, hij vond het al lang welletjes en muisde er snel vanonder naar zijn maten, zich verdere moed indrinkend.

Eigenlijk moesten zij als blauw gewoon aanwezig zijn, meer niet. Hun aanwezigheid was vaak voldoende om een gevoel van veiligheid te geven, zonder dat het als bedreigend werd ervaren. De meeste studenten negeerden hen gewoon, sommige staken een duim op als teken van goedkeuring, van anderen kregen ze een scheve blik. Een enkeling wilde hen zelfs trakteren op een pintje, maar dat ging natuurlijk niet, ze waren immers in dienst.

Eigenlijk vond Bjorn zo’n avond best wel amusant, in tegenstelling tot veel van zijn oudere collega’s. Hij hield van de onnozeliteiten van de studentenpopulatie, van het gezang, de openstaande deuren met de muziekflarden, de geanimeerde gesprekken op straat, de excentrieke outfits die alleen studenten zich kunnen veroorloven – qua stijl dan toch -, de lange benen van de kortgerokte meisjes, de opstaande elementen van diezelfde meisjes wanneer ze kou stonden te krijgen in de koude decembernacht, het machogedrag van de jongens…

Hij had er alleen soms moeite mee als hij drank in beslag moest nemen: sommigen brachten immers alcohol mee van thuis of van kot, die dan wel in glazen flessen zat. En glas was nu eenmaal niet toegelaten op een avond zoals deze. De café’s hielden zich daar rigoureus aan. Ze moesten wel, anders werd hun vergunning zonder pardon ingetrokken. Ook de nachtwinkels mochten niks anders dan plastiek verkopen vanavond. Vroeger waren er immers veel te veel incidenten geweest met het glas: niet alleen vechtpartijen, maar ook glas dat stukgegooid werd en waarmee de grond dan bezaaid lag.

Het was één van de favoriete gruwelverhalen van Roland, een oudere agent: hij had ooit meegemaakt dat een beeldschoon meisje een stuk glas in het gezicht had gekregen. Hij was er bijna onmiddellijk bij geweest, en het meisje schreeuwde het uit van de pijn. Heel haar gezicht zat onder het bloed, maar vooral haar oog was verschrikkelijk om te zien. Het glas had de oogbol geraakt en die in twee gesneden, en het was een gapende wonde. Roland had toch een paar keer moeten slikken toen hij het zag, en een paar meisjes in de buurt waren zonder meer flauwgevallen. Hij had het meisje dadelijk vakkundig door de menigte geloodst naar de intussen aangekomen ziekenwagen, en was daarna even gaan uitzuchten in de combi. Achteraf had hij gehoord dat ze haar oog definitief kwijt was.

Het was maar één van de vele incidenten met glas op de bewuste uitgangsavond, die toen nog de naam Kristalnacht droeg, precies naar het vele gebroken glas. Wellicht dachten de studenten niet na over de vreselijke connotatie van die naam, die ze misschien zelfs niet eens meer kenden.

In elk geval liep Bjorn nu met een veel geruster hart te patrouilleren op de Winternacht, de nieuwe naam van het evenement. Niet dat hij niet waakzaam was: er gebeurde nog steeds vanalles, maar het was nog relatief vroeg op de avond, en het viel allemaal best mee.

Hij benijdde zijn collega’s niet die de latere shift hadden: die kregen het een pak meer te verduren. Niet alleen waren er dan een pak meer mensen boven hun theewater en waren de gemoederen meer verhit, er belandde al vaker een maaginhoud (en soms ook de eigenaar van die maag) in de goot, en de hoeveelheid afval was niet meer te overzien. Ook kwamen dan de raarste figuren uit het houtwerk gekropen: schimmige figuren die in de rand van de marginaliteit leefden, drugsdealers (al waren die wel de hele avond op pad), vechtersbazen, crapuul. De gezellige sfeer was tegen dan meestal ver te zoeken, en de laatste studenten die dan afdropen, deden dat veiligheidshalve in groepjes. De buitenwippers waren tegen dan ook doorgaans moe en prikkelbaar, en dus ook een stuk meer kortaf en tot vechten geneigd.

En toch deed Bjorn dit nog liever dan de patrouilles rond de zogezegde ‘hippe’ café’s in de weekendbuurten. Daar wist je per definitie dat er een en ander werd geslikt, en dat je dus met een veel assertiever en vooral agressiever publiek te maken had. Zo’n opgefokt konijn moeten ondervragen, dat was de moeite! Vorige week nog had hij er bijna eentje tegen de muur geplakt, toen hij een getuigenverklaring wilde bij het bewusteloos vallen van een van de portiers. Hoewel hij zelf nog niet eens dertig was, had hij bijna niks begrepen van het taaltje dat de gast in kwestie uitgeslagen had. Hij werd ook nog eens doodzenuwachtig van diens geratel en nerveus heen-en-weergeloop. Het kon niet missen dat die gasten in de dancings uren aan een stuk konden staan springen en dansen, ze moesten de chemicaliën in hun lijf weer kwijt zien te spelen.

En een ‘gewone’, rustige dienst overdag kon ook behoorlijke nadelen hebben. Vorig jaar was hij, bij een standaardpatrouille in een van de buitenwijken, nog opgeroepen voor een ongeluk op een werf. Dat maakte eigenlijk de hoofdzaak uit van dat soort patrouilles: vaststellingen doen bij verkeersongelukken, papieren helpen invullen, en nagaan wie er in fout was. Soms waren er ook gewonden, en dan moesten ze de hele straat afzetten en pottenkijkers op afstand houden. Die gewonden, dat wende nooit. Het ergste waren de dodelijke ongelukken, zoals dat op die werf. De architect had stomweg een emmer cement op zijn hoofd gekregen. Een onnozel ongeluk, maar met verregaande gevolgen. En hij had toen de weduwe op de hoogte moeten brengen. Met lood in de schoenen had hij aangebeld, en de boodschap overgebracht aan de jonge vrouw. Hij was er een hele tijd gebleven, ook al kon hij haar niet troosten. Het enige wat hij had kunnen doen, was een vriendin van haar bellen en wachten tot die was opgedaagd. Hij was er nog dagen niet goed van geweest, hij kreeg het beeld maar niet uit zijn hoofd.

Nee, dan had Bjorn toch liever deze studenten.

Daarstraks had hij toch een boete moeten uitschrijven, hij kon niet anders, maar eigenlijk had hij het hogelijk amusant gevonden. Twee idioten hadden het nodig gevonden om, in de algemene feestvreugde, een toertje te maken op de moto van een van hen, in één van de aanpalende straten. Op zich niks mis mee natuurlijk. Degene die gereden had, had moeten blazen en had effectief niks gedronken. Beide heren hadden ook netjes hun helm op gehad. Maar dat was dan ook het enige, op schoenen na, dat ze aanhadden. Het moet verdomde koud geweest zijn, zo op de moto midden in december. Ze gaven dan ook ruiterlijk toe dat er een weddenschap mee gemoeid was, voor een behoorlijke hoeveelheid bakken bier.

Bjorn had gegrinnikt. Hij zag er de lol wel van in, maar op een avond als deze kon hij hen niet laten gaan met enkel een waarschuwing. Toch had hij, na een blik gewisseld te hebben met zijn collega, er iets op gevonden. Een boete wegens openbare zedenschennis zou op hun strafblad gekomen zijn, en wellicht zware gevolgen gehad hebben bij een latere sollicitatie. Dat hoefde voor hem ook weer niet, en aan de beteuterde gezichten van de studenten te zien, hadden ze daar ook helemaal niet bij stilgestaan.

Toch had hij ze een boete kunnen geven. Want zeg nu zelf: waar in je adamskostuum steek je je rijbewijs, hm?

CD

Gisteren heb ik de hele namiddag met ons koor in de opnamestudio gezeten. Jawel, we hebben een CD opgenomen.

Ik wist, om eerlijk te zijn, niet eens dat er een studio was in de Bijloke.

Onze dirigent had een zevental werken uitgekozen, op basis van onze voorkeuren. De rest van de CD is voor ons excellente jongerenkoor en ons jeugdorkest.

Ik had die nacht nauwelijks geslapen door lastige kinderen, en was eigenlijk wel behoorlijk moe. Daardoor vond ik het moeilijk me te blijven concentreren. Het eerste stuk was al meteen een van de zwaarste om te zingen voor ons, en hypothekeerde meteen mijn stem. Ik hoop maar dat het er uiteindelijk, na al de verschillende takes, goed op staat.

Uiteindelijk werden we allemaal moe, en werd het moeilijker en moeilijker om op toon te blijven en geen fouten te zingen. Helaas waren het vooral onze tenoren, waartoe ik dus behoor, die blijkbaar de boel om zeep hebben geholpen. Onze dirigent heeft uiteindelijk gewoon boos de handdoek in de ring gegooid, en was teleurgesteld dat we het niet beter wilden doen. Jammer, zo bleven we achter met een behoorlijk ambetant gevoel, en dat terwijl de hele opname eigenlijk wel een fijne ervaring was. Ook jammer dat op die manier mijn favoriete stuk niet is opgenomen geraakt.

Soms moet je dus kunnen aanvaarden dat je best gewoon niet goed genoeg is. Helaas.

Sorry daarvoor, Steve.

Tien.

Nanowrimo, nummer acht (uitleg vind je hier).

Verhaal één, door Anne
Verhaal twee, door Vicky
Verhaal drie, door Jan
Verhaal vier, door mij
Verhaal vijf, door Anne
Verhaal zes, door Vicky
Verhaal zeven, door Jan

En dan nu dus nummer acht, geschreven door mezelf, en aangereikt door Jan in het vorige verhaal.

Tien.

wafels

Helena zou volgende week tien jaar worden. Op zich geen enkel probleem, uiteraard, maarre… Wat doe je in hemelsnaam als feestje voor zo’n kind? Hoe blijf je origineel, en laat je het niet je halve maandbudget kosten?

Een verkleedfeestje thuis had ze al gehad, en, zo gaf ze zelf aan, “Word ik daar stilaan niet een beetje te groot voor, mama?” Zelf was ze komen aanzetten met het idee van een pyamafeestje: al haar vriendinnen zouden dan komen, hun pyama aantrekken en met een luchtmatras op de grond naar een typische meisjesfilm kijken, terwijl ze bakken chips naar binnen werkten, limonade dronken (van cola zouden ze al helemaal niet slapen) en waarschijnlijk de hele buurt bij elkaar zouden giechelen tot een stuk in de nacht. Linda zag het al helemaal voor zich, en vond Helena daar toch nog wat te jong voor. “Als je twaalf wordt, sproet, maar nu nog niet. Trouwens, is Marthe niet zwaar allergisch voor honden en katten? Wat doen we dan met die van ons? Die kunnen de avond zelf nog wel in de keuken zitten, maar ik ben niet van plan het ganse huis minutieus te stofzuigen daarvoor, als ze wil blijven slapen!”

Helena had diep gezucht zoals alleen tienjarige (of toch bijna) meisjes dat kunnen, met haar ogen gedraaid, was mokkend op de bank gaan zitten, maar moest na eventjes nadenken toch toegeven dat dat een probleem ging zijn. Want ja, een feestje zonder haar beste vriendin Marthe, dat kon toch niet. En ze moest toegeven, als Marthe een paar uur kwam spelen, dan had ze op het eind al een halve snotneus en rode ogen, en dan was ze nog niet in de buurt van de beesten geweest.

Linda ging naast haar dochter op de zetel zitten.

“Wat dacht je van… Nee, da’s ook al niet meer origineel zeker?”
“Wat bedoel je, mama?”
“Goh, ik dacht aan de Mc-Donalds en…”

De verontwaardiging kon niet groter zijn.

“Mama!!! Ik ben wel geen kleuter meer hé! Wat denk je wel? Zo’n feestje in de McDonalds heeft Ulrike al gedaan toen ze vijf werd, en Matthis ook toen hij zes werd! Denk je nu echt dat ik dat nog kan doen? Ik word wel tien he!” En met grote passen beende ze de woonkamer uit, naar de keuken.

Linda zuchtte. Dit ging nog leuk worden! Haar dochter leek echt wat teveel op haar om goed te zijn, al vond Pieter dat eigenlijk net de charme van het meisje. Papa kon zijn kleine meid soms moeilijk iets weigeren, en doorgaans was zijn excuus tegenover haar dan, als ze zei dat zij al nee had gezegd: “Maar lief, ze keek precies zoals jij, met precies diezelfde lieve blik waarop ik destijds zo verliefd ben geworden, en dan smelt ik ter plekke. Ja, ik weet dat ze dat maar al te goed beseft en dat ze het erom doet, maar ik kan er echt niet tegenop. Doe jij maar.”

En daar stond ze dan, met alweer de taak om streng te zijn tegen het meisje. Van geen wonder dat Helena, als ze boos was omdat ze iets niet kreeg, altijd uitriep dat papa veel liever was en dat ze hem veel liever zag en dat ze haar mama haatte! Pubermeisjes, ze kon het niemand aanraden. En Helena mocht dan nog net geen tien zijn, puberen kon ze al als de beste. Gelukkig bleven die buien van haar nooit lang duren. Zoals ook nu.

“Mama, moet jij iets hebben om te drinken?” klonk het vanuit de keuken. Helena was blijkbaar al helemaal vergeten dat ze eigenlijk boos was geweest, en had zich een glas melk genomen. Dat was, samen met water, het enige wat ze niet moest vragen, al vermoedde Linda dat ze soms achter haar rug wel al eens een blikje Ice-Tea of een glas cola durfde nemen als niemand het zag.

“Nee, dank je, ik heb hier nog een blikje staan.”
“Oké mamsie”, en vrolijk huppelend kwam Helena terug de kamer binnendansen, nét niet morsend met de melk. Ze installeerde zich naast Linda in de zetel, en ging gewoon verder met het gesprek alsof er niks gebeurd was. En in pubertermen was er wellicht ook helemaal niks gebeurd.

“Ik weet het niet, mama. Zo’n prinsessenfeest zoals Charlotte had, is echt niks voor mij, en voor de speelhal ben ik ook al veel te groot. Maar pannenkoeken vind ik wel nog altijd vreselijk lekker. Of wafels! Oh ja, mama, ga je dan wafels bakken voor ons? Toe, please?” Helena knipperde met haar ogen en keek Linda ‘luifelend’ aan, waardoor die in de lach schoot.
“Ja hoor, meisje, ik haal wel het wafelijzer bij oma. En stop maar met zo te kijken, dat helpt toch niet bij mij. Maar daarmee weten we nog steeds niet wat we gaan doen die dag.”

“Een pretpark?”

“Maar meisje toch! De meeste zijn niet eens meer open in de herfstvakantie, en als ze al open zijn, is het niet te betalen! Ik denk dat alleen Disneyland open is, en dat doe ik echt niet hoor! En daarbij, heb je al eens gedacht hoe het dan zou zijn als het zo’n 8 graden is buiten en de hele dag regent? Gezellig hoor! Dan heb je er ook helemaal niks aan!”

Helena gaf haar gelukkig gelijk, en ging weer nadenken, met zo’n diepe schattige frons in haar voorhoofd.

“En naar de film? Het is vakantie, en er zal wel één of andere toffe film spelen zeker?”

“Hmm. Da’s misschien nog een idee. Maar de Metropolis is een serieus eindje hier vandaan, en papa zal die dag wel weer moeten werken, zodat ik jullie niet allemaal mee kan nemen in de auto. Trouwens, zie je dat zitten, zo in die volle zalen, met al die andere kinderen erbij, en dan dat lawaai en zo?”

Helena sprong recht, midden op de zetel. Haar ogen glinsterden.

“Oh mama, maar ik heb een idee!! Weet je, dat kleine cinemaatje hier een paar straten verderop? We passeren er soms als we naar oma rijden, en ik vind altijd dat het er zo gezellig uitziet, maar ook zo eenzaam! Misschien dat die wel iets leuks spelen in de namiddag! En dan kunnen we er te voet naar toe, en daarna terug naar hier om wafels te eten! En ik ben zeker dat niemand van mijn vriendinnen daar al is geweest, en dan is het helemaal zo origineel en al, en zo lekker ouderwets, en zo …. zo cool!”

Linda dacht na. Waarom eigenlijk ook niet? De Cinema Royal was inderdaad vlakbij, en het was eeuwen geleden dat ze er nog was geweest, van lang voordat Helena geboren was. Het verwonderde haar eigenlijk dat het ding nog lang niet failliet was, of opgekocht en omgezet in appartementen of zoiets. Misschien was het ding wel beschermd als stadszicht of als monument, wie weet. Ze keek Helena aan, stond zonder iets te zeggen recht, ging naar haar PC en tikte iets in in Google. De Royal had blijkbaar geen eigen website – waarom was ze daar niet over verwonderd? – maar ze vond wel een telefoonnummer. Een vriendelijke, vermoeide stem aan de andere kant wist te vertellen dat ze in de namiddag in de vakantie een film gingen spelen van Pippi Langkous.

Helena was meteen wildenthousiast, iets waar Linda eigenlijk niet op had gerekend.

“Maar jawel, mama, die film is zo lekker retro – Linda wist niet eens dat haar dochter het begrip retro kende – dat die weer übercool is! Oh, en dan maken we uitnodigingen in de vorm van Pippi Langkouskaartjes, en doen we de hele dag onnozel!”

Linda moest alweer lachen. Het was toch ongelofelijk hoe snel zo’n kind enthousiast kon zijn. Maar het was meteen afgesproken, het probleem was opgelost, en blijkbaar vonden de zes uitgenodigde vriendinnen het ook een ‘cool’ idee.

De dag zelf was er een mager herfstzonnetje, en dat was prima. Helena was door het dolle heen, en haar vriendinnetjes ook. Linda had hen er nog net van kunnen afhouden om hun haar rost te spuiten en met ijzerdraad omhoog te zetten, maar er waren verschillende meisjes bij die streepjeskousen aanhadden. Haar eigen dochter ook, natuurlijk :-p

Het gegiechel was niet van de lucht. Lawaai dat zeven meisjes van tien kunnen maken zeg! Op weg naar de cinemazaal moest ze hen af en toe wat intomen, maar eigenlijk moest ze vooral lachen met de uitgelatenheid van de meisjes, alsof het een bende jonge hondjes betrof. De voorbijgangers glimlachten allemaal zonder uitzondering om zoveel jong plezier. Alleen dat ene oude dametje dat stond te wachten aan de tram, daar had ze toch even verontschuldigend naar gekeken. De meisjes hadden enthousiast “Hallo, mevrouw” gezegd en gezwaaid, en toen ze de knalroze bebloemde caddy hadden gezien die het dametje bijhad, daarop luidop commentaar op gegeven hoe ‘vetcool’ die wel was. Maar het was alsof de oude vrouw hen niet had gehoord: ze keek niet-begrijpend naar hen, zonder emotie te tonen, met een wazige blik. Daarop hadden de meisjes hun schouders opgehaald, naar elkaar gekeken en tegen hun hoofd getikt, en gewoon verdergefladderd. Linda had zich even gegeneerd gevoeld, maar de anderen die in het wachthokje zaten, glimlachten toch ook, dus zo erg zal het wel niet geweest zijn.

De film zelf was een succes. Buiten hen zat er nauwelijks nog iemand in de oude pluchen zetels, en daardoor konden ze commentaar geven naar hartelust, want de overige kinderen in de zaal deden gewoon mee.

Ook de wafels waren een succes geweest, en al bij al was het een heerlijke middag geworden.

Helena was doodop ‘s avonds, en zij niet alleen. Godzijdank dat zij maar één dochter hadden, en niet zo’n ganse meute! Pieter was op het einde van het feestje thuisgekomen van zijn kantoor, en ze verdacht er hem hard van om met opzet weggevlucht te zijn. Maar ook hij zag meteen de stralende ogen van zijn dochter, en wist dat het een goed feestje was geweest.

En toen hij ‘s avonds haar nog even kwam onderstoppen – een ritueel dat hij al volhield van toen ze een baby was -, zei ze: “Zeg papa, ik vond het wel jammer dat je er niet bij was, maar ik denk dat het vooral toch een meisjesdagje was, en dat jij het toch niet leuk had gevonden. Maar wil je mama nog even bedanken voor me? Want ik vind het moeilijk om haar dat zelf te zeggen, en eigenlijk was het wel ongelofelijk leuk vandaag. Ik denk dat dit mijn beste verjaardag tot nu toe was!”

En na een dikke knuffel draaide ze zich om, en viel bijna onmiddellijk in slaap.

Pieter bleef nog heel even in de deuropening staan, en keek naar zijn kleine meisje, dat eigenlijk toch al niet meer zo klein was intussen.

En met een glimlach sloot hij zachtjes de deur.

Ooit.

Ik had het eerder al over Nanowrimo. Intussen zijn we november, en is ons project al begonnen.

Anne had de eer het eerste verhaal te schrijven, en dat vindt u hier.

Verhaal nummer twee staat op het conto van Vicky. Jan schreef deel drie.

Ik heb ingepikt op zijn agent, en die in mijn verhaal geschreven. Maar oordeelt u vooral zelf. Zolang u maar in gedachten houdt dat ik zoiets nog nooit heb geschreven, en dat ik dus wel een beetje krediet van uwentwege verdien. Hoop ik toch :-p

Ooit.

Nathalie betrapte zich plots op dat ze uit het raam zat te staren. Bijna machinaal dronk ze de kop koffie in haar handen leeg, en huiverde toen ze vaststelde dat die intussen helemaal koud was geworden. Ze had er geen idee van hoe lang ze hier al zat, maar aan de koffie te merken, moest het al eventjes geweest zijn.

Peinzend keek ze opnieuw uit het raam, en zag meteen weer de kortgeknipte lavendel. De herinneringen sloegen weer over haar heen als een vloedgolf, en ze slikte.

Het was vorig jaar, rond deze tijd. Ze herinnerde zich nog perfect hoe de werkmannen van de stad bezig waren de bloemperkjes rond de straatbomen winterklaar te maken. De hele zomer had de lavendel uitbundig gebloeid, maar nu werden de struikjes kaalgeschoren, een triest zicht dat meteen de herfst een pak dichter had gebracht.
Ook toen had ze even naar buiten gekeken, en geglimlacht naar een van de mannen. De kat zat al de hele middag op de vensterbank geïntrigeerd toe te kijken hoe ze aan het snoeien waren onder het waterige herfstzonnetje.
Het was precies op dat moment dat ze de politiewagen zag stoppen. Ze herinnerde zich nog dat ze dacht dat er wellicht weer iets gaande was met de oudste zoon van de buren een huis of drie verderop. Met dat jong viel niks aan te vangen: hij zat in een jeugdbende, was al verschillende keren opgepakt voor vandalisme en steaming. Meewarig schudde ze het hoofd, en dronk – ook toen – van haar koffie.

Maar de agent die uitstapte, ging niet naar nummer drieënveertig. Als ze zich niet vergiste, kwam hij naar haar huis toe. Gebiologeerd zag ze hoe hij het hekje opende, en het tuinpad opliep. Pas toen hij belde, schrok ze wakker uit haar trance en ging de deur openen, de koffiekop nog in de hand.

Zijn gezicht zou ze nooit vergeten. Hij stelde zich voor als agent Mattheeuws, en vroeg op bijzonder ernstige toon of zij mevrouw Vandekerckhove was, en of hij even binnen mocht komen. Verbouwereerd liet ze hem binnen, de verwondering duidelijk op haar gezicht te lezen. Er zou toch niks mis zijn? Haar moeder misschien? Nah, dat zou ze al lang gehoord hebben van diens flatgenote. Ma had immers een hele tijd geleden een appartement gekocht in Florida, samen met haar beste vriendin, en ze skypten geregeld.

Haar schoonvader? Die was al een tijdje op de sukkel, sinds hij een jaar of twee geleden gemeen ten val was gekomen met zijn fiets. Officieel was hij intussen volledig hersteld, maar die val had hem op slag tien jaar ouder gemaakt, en een pak strammer en stiller.

Agent Mattheeuws vroeg haar of ze even wilde gaan zitten. Nathalie sloeg haar hand voor haar mond: ze had dit scenario al zo vaak gezien op televisie. Er was iets ergs gebeurd met iemand, daar was ze intussen zeker van. De angst was in haar ogen te lezen, toen ze stamelend vroeg wat er gebeurd was misschien.

De politieman sloeg zijn ogen neer, en zei toen dat er iets was met Mark. Hij was naar een van de lopende werven gegaan om de vorderingen van het passiefhuis op te volgen, en om na te kijken of zijn architectuurtekeningen wel werden gevolgd. Hij stond te overleggen met de werfleider en de eigenaar, toen er plots hard werd geroepen. Geschrokken keken ze alledrie omhoog, en zagen de emmer met cement naar beneden komen. De andere twee hadden nog net op tijd opzij kunnen springen, maar Marks reflexen waren tekort geschoten. Had hij maar zijn veiligheidshelm gedragen, zoals verplicht was. De bouwvakkers hadden onmiddellijk het noodnummer gedraaid en de ziekenwagen liet amper vier minuten op zich wachten, maar toch… Mark was overleden op weg naar het ziekenhuis, ze hadden niks meer voor hem kunnen doen.

Nathalie staarde met open mond naar de agent. De koffiekop was kletterend tegen de parketvloer geslagen en in duizenden stukken uiteengespat, maar dat zou ze pas later merken. Roerloos bleef ze zitten, terwijl ze de arme man aanstaarde. Haar brein ging in stand-bymodus: het was alsof ze niet meer kon denken, niet meer wílde denken. Terwijl Mattheeuws een glas water haalde, begon de waarheid langzaam door te sijpelen. Haar Mark was dood. Dood. Zacht prevelde ze het woord opnieuw en opnieuw, alsof ze de bittere smaak in haar mond wilde proeven.

Pas toen de agent vroeg of er iemand was die ze kon contacteren om bij haar te blijven, keek ze op naar hem. Huilen deed ze nog steeds niet: daarvoor was de schok te groot. Werktuiglijk zei ze de naam van haar schoonouders, maar toen ze zich realiseerde dat die wellicht nog van niks wisten, brak er iets in haar. Ze begon onbedaarlijk te huilen, en begroef haar gezicht in de troostende arm van de hulpeloze agent.

Pas na een kwartier slaagde ze erin de naam van Sofie te zeggen, haar beste vriendin. Ze gaf de agent haar GSM, want zelf kon ze de boodschap niet over haar lippen krijgen. Ze hoorde vanuit de woonkamer hoe hij in de keuken Sofie belde, en hoe hij zachtjes de boodschap overbracht. Toch leek het zo onwerkelijk, zo onwezenlijk. Elk moment kon Mark toch thuiskomen, nee?

Nathalie schudde zichzelf wakker uit haar herinneringen. Zelfs nu, na een jaar, deed het nog steeds bij momenten immens pijn. Nog steeds vond ze dat Mark elk moment kon thuiskomen. Soms zat ze alleen, de kat op schoot, een boek te lezen, en betrapte ze er zichzelf op dat ze eigenlijk op hem wachtte. En die gedachte sneed als een dolk door haar hart, elke keer weer.

Ja, de algemene pijn was verminderd. Of nee, niet verminderd, doffer geworden. Minder acuut. Meer… een gewoonte, een vaste levensgezel. Hoe scherp ze zich het moment dat ze het nieuws hoorde, nog herinnerde, zo vaag waren de dagen nadien. Ze zou voor het geld van de wereld niet meer weten hoe de begrafenis geregeld was geraakt, of wie haar huis schoon hield en haar te eten gaf. Want zelf had ze dat niet gedaan, dat wist ze wel zeker. Ze zag nog vaag het gezicht van Sofie opduiken, of die van haar schoonouders, en blijkbaar ook een of ander vrouwmens van een psychologische dienst of zo. Ook de begrafenis was een wazige plek in haar geheugen, gelukkig maar. Wat ze zich nog wel voor de geest kon halen, was de eindeloze reeks mensen die haar waren komen omarmen, de hand schudden, of haar een zoen gaven. Niet dat ze nog de namen wist, maar wel dat er geen einde aan leek te komen, en dat ze zich als een zombie had gedragen.

Maar het ergste moest nog komen. Dat waren de dagen nadien, toen Sofie weer meer tijd met haar eigen gezin begon door te brengen – niet dat ze haar dat kwalijk nam, wel integendeel – en ook Marks schoonouders naar huis waren. De dagen dat ze alleen was, dat ze de dingen zonder hem moest doen. Ze was opnieuw aan het werk gegaan, en had zich daar bijna fanatiek op gestort. Op die manier moest ze niet nadenken: het computerscherm toonde geen emoties, en de cijfers keken haar niet medelijdend aan. Lunchen deed ze aan haar bureau, of op mooie dagen op haar eentje in het park. Zo moest ze haar collega’s niet onder ogen komen, die haar steevast vroegen of het wel ging. Tsja, wat kon ze daarop antwoorden? Dat het verdomme helemaal niet ging? Dat elke vezel in haar lijf pijn deed zodra ze nog maar aan hem dacht? Dat ze alle foto’s van hem diep in een kast had weggestoken, omdat ze zijn lachende gezicht gewoon niet kon verdragen? Dat ze zichzelf elke avond steevast in slaap huilde, en dat ze zelfs overwoog om hun tweepersoonsbed naar de kringwinkel te brengen en een eenpersoonsbed te halen in de Ikea? Dat ze er zichzelf niet kon toe brengen om zijn kleerkast uit te legen, omdat dat zo onherroepelijk zou zijn, en dat ze dan het gevoel zou hebben dat ze hem verraadde? Dat ze de afwas soms dagenlang liet staan, omdat ze dat vroeger altijd samen deden? Dat ze de telefoontjes van haar schoonouders niet meer beantwoordde, omdat ze dan enkel en alleen nog over hem praatten? Dat ze lange monologen afstak tegen haar kat, zodat ze tenminste nog iemand had om mee te praten zonder dat die medelijden toonde? Want dat wilde ze niet. Niemand kon voelen wat zij voelde. Niemand kon mee lijden met wat zij te lijden had. Niemand kon dat gapende gemis om die ene specifieke persoon voelen. Niemand anders kon weten wat het was om geen Côte D’or-chocolade meer te willen eten, omdat hij elke avond haar liefdevol een stukje was komen brengen, wanneer zij zich al onder een dekentje in de zetel had genesteld. Of hoe het voelde om uitgenodigd te worden op een trouwfeest van zijn vroegere vrienden, en dan enkel haar eigen naam op de envelop te zien staan.

Of hoe pijn het deed om de gesnoeide lavendelstruiken te zien, en hoe mateloos ongevoelig ze het vond dat de gemeentewerkers vrolijk aan het fluiten waren en zichtbaar grapjes stonden te maken.

Traag maakte haar blik zich los van de gehavende struikjes. Ze gaf de kat een streel, draaide zich om en liep naar de keuken. Ze goot het laatste restje koude koffie weg, en stak de kop in de afwasmachine. Het was een ander servies dan dat van vorig jaar: na de gesneuvelde kop had ze alles weggedaan en een nieuw gekocht, eentje dat minder herinneringen opriep.

“En toch”, dacht ze, “toch wordt het ooit nog wel beter. Misschien slaag ik er ooit nog wel in om blij te zijn als ik aan hem terugdenk, en aan de prachtige jaren die ik van hem heb gekregen. En kan ik ooit nog glimlachen wanneer ik zijn foto zie. Ooit.”

Ze zuchtte, en gaf de kat die rond haar benen draaide een kommetje melk.

“En misschien, poes, heel misschien plant ik ooit nog wel zelf lavendel.”

NaNoWriMo

Een tijd geleden benaderde Anne me met de vraag of ik wilde meedoen met NaNoWriMo. Ik viel uit de lucht: Nanowatte?

Blijkbaar is het een acronym voor National Novel Writing Month, waarbij je exact dertig dagen (de maand november) de tijd krijgt om 50.000 woorden bij elkaar te pennen. Een helse opdracht, zo lijkt me.

Anne was vorig jaar de uitdaging aangegaan, samen met een aantal vrienden, en hadden elk hun deel geschreven, over dezelfde personages en dezelfde plot.

Ik vond het een eer dat ze aan me dacht voor dit project, en ik heb dan ook, na wat aarzeling, ja gezegd. Ik hoop dat ik de belofte kan waarmaken: we zijn met vier, en gaan elk om de vier dagen een stukje schrijven, een kortverhaal van rond de 1600 woorden. Een echte plot hebben we niet vastgelegd, alleen een man-bijt-hondthema. U kent de kleine reportagetjes wel waarbij ze geruisloos van de ene persoon naar de ander overgaan: ze volgen even een bepaalde persoon, en wanneer die contact legt met iemand anders, verhuist de camera mee en volgt de nieuwe persoon.

Op die manier willen we ook proberen schrijven: elk van ons pikt een personage op uit het vorige verhaal, en doet daar op zijn/haar beurt iets mee.

Ik ben benieuwd of het wat wordt. Mijn stukjes zullen hier verschijnen, maar ik zal dapper linken naar de andere verhalen, zodat je kan volgen (en na een maand kan zeggen dat je een boek hebt gelezen :-p )

Wens me succes!

Koor

Gisteren was er een korte repetitie voor een trouwmis, met ons koor. Want jawel, ik ga terug. Ik heb het zo hard gemist, dat zingen.

En ik heb er intens van genoten. Blijkbaar was dat er ook aan te zien, ik zat blijkbaar te stralen.

Fijn hé 🙂

MiramirO

En jawel, nog een verslag dat oorspronkelijk op GentBlogt is verschenen. De foto’s zijn van diverse fotografen, ik hoop maar dat ze het niet erg vinden dat ik ze overgenomen heb.

Voor de eerste dag van MiramirO gaf ik present om 20u op het Spaanskasteelplein voor de voorstelling ‘Enfin Tranquille’ van Mine de Rien (Fr). Het decor spreekt al op zich tot de verbeelding: twee kleine werkmanshuisjes, deur en venstertje bovenaan, met elk een klein achtertuintje en daartussen een lage afsluiting.

MiraMiro

Het verschil tussen de twee is meteen merkbaar: het ene tuintje is netjes opgeruimd met bloemen en een stoeltje, in het andere staat een oud tafeltje, een versleten stoel, en wat rommel. Zodra de bewoonsters erbij komen, wordt alles duidelijk: twee oude vrouwtjes hebben blijkbaar niet veel om handen, houden elkaar minutieus in het oog en gunnen elkaar niet het minste pleziertje. Het is ronduit hilarisch hoe ze elkaar het bloed van onder de nagels pesten, soms wordt het je reinste slapstick. De kinderen op de voorste rijen lagen dan ook in een deuk. Maar haten de buurvrouwen elkaar echt? Of kunnen ze elkaar, op hun eigen manier, misschien toch niet missen?

MiraMiro MiraMiro

Deze zo goed als woordeloze voorstelling van quasi een uur maakte een diepe indruk, en zou eigenlijk niet eens misstaan in een echt theater.

Gezien op donderdag 23 juli om 20u
Nog te zien op vrijdag 24 juli 17u en 20u op het Spaanskasteelplein.

Onmiddellijk na deze voorstelling begon aan de andere kant van het plein ‘Play’ van de Spanjaard Léandre. Ik slaagde er nog in me ergens tussen te wurmen, en genoot van deze hedendaagse clown. In het begin wist ik niet goed wat de bedoeling was: met veel theatrale gebaren was de man, strak in het pak gestoken, zijn publiek aan het herschikken. Achteraf gezien moet hij op dat moment aan het inschatten geweest zijn wat voor volk hij in de kuip had, want dat is ’s mans grote sterkte: inspelen op zijn publiek.

leandre leandre leandre leandre leandre leandre leandre leandre

Er zijn wellicht wel een aantal op voorhand vastgelegde patronen, maar zijn improvisatietalent is meesterlijk. Zo reageerde hij onnavolgbaar op de reacties van een klein meisje (ze kan niet ouder dan drie zijn geweest), en slaagde hij er zelfs in met een baby het hele publiek te doen schateren. Doorheen de ganse voorstelling wordt hij begeleid op elektronische piano, muziek die wel degelijk zijn functie heeft. Veertig minuten later moest ik vaststellen dat ik al bij al gewoon tranen had gelachen, en dat voor een voorstelling zonder tekst of script. Chapeau!

leandre leandre leandre leandre leandre leandre leandre leandre leandre leandre

Gezien om donderdag 23 juli om 21u.
Nog te zien op vrijdag 24, zaterdag 25 en zondag 26 juli, telkens om 21u op het Spaanskasteelplein

Een dik half uur later stond ik aan te schuiven op de Sint-Baafssite aan de piepkleine circustent van Circo Ripopolo (BE) voor de voorstelling ‘A Rovescio’. We maakten ons eigenlijk wel een beetje zorgen: volgens een bordje kon er maximum 20 man binnen, en we stonden er zeker met 60! Na een beetje wachten werden we alsnog allemaal binnengesluisd naar de achterkant van de tent: staljongens Gabriele en Giancarlo verzamelden alle mogelijke dingen om op te zitten, maar helaas, binnen in de tent konden we niet meer.

ripo ripo ripo ripo ripo ripo ripo ripo

Niet getreurd, dan gingen zij wel zorgen voor spektakel. Er waren bijzonder goeie vondsten bij (zoals Carlito de slak) maar ook wel mindere momenten. Soms verliep de voorstelling nogal traag, al zat je bij tijd en wijle echt te schateren. Naar mijn mening mocht de drie kwartier durende voorstelling wat ingekort worden, maar is ze zeker de moeite waard.

Gezien op donderdag 23 juli om 22u30.
Nog te zien op vrijdag 24, zaterdag 25 en zondag 26 juli, telkens om 22u30 op de Sint-Baafssite.
Tickets: € 6; reserveren via Uitbureau, tel. 09/233.77.88

Oidipoes in Kolonos

Alweer een verslagje voor GentBlogt.

Sophocles mag dan misschien wel 2500 jaar geleden geleefd hebben, zijn toneelstukken hebben nog steeds niks van hun actuele waarde verloren. Zeker niet als het om een bewerking van Oidipoes in Kolonos door Hugo Claus gaat, die uitgevoerd wordt door Aldo Behrens en Katrien Delbaere, in regie van Jo Decaluwe.

Ook al zijn er meerdere personages, alles wordt gespeeld door twee acteurs, zoals ook in Sophocles’ tijd vaak gedaan werd. De Zuid-Afrikaanse professor Aldo Behrens, 69 intussen, staat met een geweldige présence op de planken, en zet een uitstekende Oidipoes neer, waardig in al zijn nederigheid. Zijn tegenspeelster Katrien Delbaere neemt de andere rollen voor haar rekening, netjes te onderscheiden van elkaar door de knappe kostumering. De enscenering is heel eenvoudig: een omgevallen boom in een zandvlakte, waarrond het publiek zit. Dit “théâtre en rond” heeft het voordeel dat de acteurs niet belemmerd zijn door hun publiek, maar heel eenvoudig de actie kunnen spelen waar ze willen.

De thematiek is dan weer die van rechtvaardigheid en familiezin versus machtswellust en hebzucht: Oidipoes is verbannen door zijn eigen zonen, die hem omwille van een orakeluitspraak nu terug willen in hun stad. Om evidente redenen weigert de blinde oudkoning.

oidipoes

Oidipoes in Kolonos is op zich al geen licht stuk, en het feit dat Behrens Afrikaans spreekt, maakt het er wellicht niet makkelijker op. Toch is die taal zeker geen probleem: door het feit dat Delbaere Nederlands spreekt, vallen de gesprekken bijzonder goed te volgen, ook als je een woord niet zou begrepen hebben.

Een knappe voorstelling, gebracht door sterke acteurs: zeker een aanrader.

Nog elke dag van de feesten in Theater Tinnenpot, om 17.30u. Prijs: 13.00€. Info en reservaties op 09/225.18.60 of http://www.tinnenpot.be

Moereloere

Dinsdagavond met mijn ouders naar de Moereloere geweest, en er het volgende artikel voor Gent Blogt bij geschreven (ze kwamen er niet uit of het in het Nederlands of het Gents moest, vandaar dat het allebei is).

Oas ge nen echte Genteneire zijt, en ge leeft al langer of dat er nen computer in ui uis stoat, tons kende de Moereloere. Margrietse, Oswald, Fred, en vroeger uuk nog Michel en Rik (en ‘k vergete der nog nen nest) ên joaren oan een stuk elke Fieste in ‘t Museetse gespeeld, en doarachter uuk nog in nen uup prochezoalen overal te velde. Tien joar geleen zijn ze dermee gestopt, ‘t wier tevele en te lange. Kanne da goe verstoan.

Moar nui ân Margrietse, Oswald en Fred der were goeste in gekrege, en z’ên tuupe me Jo Decaluwe een compiloase gemokt. ‘k Verschote wel een beetse oas ek zagge daddet nui in ‘t Tinnenpot es, en niemier in ‘t Museetse, moar alla ja, tons emme tenminste gien natte voeten niemier oas ‘t were nen drache nationale doet.
Deissendag zij ‘k mee mijn èwers goan kèke, en ‘k zagge daddet goe woas. Sommigste van de liedses oak joaren geleên al gezien, moar dadden besan nie, want ze zijn nog even goe. En de sketchkes? Awel, da’s gelijk of altijd: ‘uit het leven gegrepen’, lijk of da Oswald da zuu schuune kan zegge. Simonne, getrèwd me Richard, vertelt over ulder vakanse op nen camping oan de Côte d’ Azur, of wa dan ze tegengekomen zijn me ulder otootse in de Beekse Bergen in Olland. Of ge ziet oe dat den chef van Richard komt eten, en da zezij tevele ee gedronke…

‘k E van uure waaien daddet de loatste kier zuu zijn da ze spelen: ‘k en wete nie of dat er nog koarten zijn, moar moeste kik van ui zijn, ‘k zoe ne kier belle, want ‘t is de moeite weird. Zeker wete!

Moereloere Moereloere

Moereloere, het is jarenlang een van de vaste waarden geweest in het Gentse, en dan meer bepaald op de Gentse Feesten. De voorstellingen van deze Gentse cabaretgroep op het binnenplein van het Museetse (Het Huis van Alijn) waren legendarisch, net zoals het paniekerige vluchten midden in een voorstelling als het weer eens begon te stortregenen.

Jarenlang hebben Margriet, Oswald, Rik, Michel en vele anderen het beste van zichzelf gegeven. Tien jaar geleden hebben ze echter de lier aan de wilgen gehangen en er een punt achter gezet, tot grote spijt van velen in het publiek.

Dit jaar zijn echter drie van de vaste leden van vroeger, met name Margriet Bruggeman, Oswald Versyp en Fred Praet, opnieuw samengekomen om onder leiding van Jo Decaluwe een compilatie in elkaar te boksen. Ze zijn verhuisd van buiten naar binnen, dat wel: ik moet toegeven dat ik even vreemd opkeek toen het in de Tinnenpot bleek te zijn. De sfeer is daardoor een beetje anders, maar toen ik het midden in de voorstelling buiten hoorde stortregenen, was ik daar niet echt rouwig om.

Moereloere brengt, zoals altijd, een mix van tekst en muziek, van lollen en ernstiger momenten, maar eigenlijk altijd bijzonder herkenbaar en levensecht. Het eerste stukje is zelfs schrijnend: een oudere man zit op café, en vertelt daar aan de fictieve cafébaas dat hij ontslagen is na 24 jaar trouwe dienst: “den dienst van de carrosserie wordt gotomatiseerd, en de goeie weirkmensen worden vervange door azuu van die robotses… ”

Het overgrote deel van de sketches speelt zich echter af bij Simonne en Richard, een koppel met een tienerdochter Lucrèce. Of Simonne nu aan de telefoon vertelt van de uitstap naar de Beekse Bergen, of het heeft over de campingvakantie, je lacht je tranen. De chef van Richard komt eten en Simonne heeft teveel gedronken, of ze vertelt hoe haar vent aan het worstelen is met een nieuwe kleerkast van de Weba… Het geheel wordt doorspekt met liedjes, al dan niet komisch.

De enige voorwaarde om de voorstelling te kunnen volgen, is een basiskennis van het Gents, aangezien alles in een sappig Gents wordt gebracht. Amper één stuk wordt door Versyp in een of ander Meetjeslands dialect gebracht. Een doorgewinterde Limburger zal dus met grote ogen en niet-begrijpende blik zitten kijken, maar het aanwezige publiek zat dinsdag toch te smullen van de woordgrapjes. Echte Genteneirs dus, mijn gedacht!