De negenjarige dochter stelt voor om voor de schoolvrije periode de komende drie weken het woord “quarantantie” te gebruiken. Kwestie van het geen vakantie te noemen.
De kinderen hebben het begin van die quarantantie alvast goed opgepakt: Kobe heeft in de les techniek papieren doosjes leren maken – een kwestie van meten, vouwen, nadenken, naden en patronen – en die wil hij nu samen met Merel maken in mooier papier om er allerhande dingen in te steken. Voor mij niet gelaten!
Intussen hebben wij leraars ook bericht gekregen dat we vooralsnog volgens ons gewone lesrooster op school moeten aanwezig zijn. Mensen met kleine kinderen moeten die dan maar naar de opvang van hun eigen lagere school sturen. Hmm? Ik snap de logica niet helemaal: noodopvang is enkel voor de urgente beroepen zodat er zo weinig mogelijk kinderen zijn, maar die van de leraars moeten er ook bij omdat wij op een lege school moeten zijn. Ik wil met plezier taken voorzien, filmpjes opnemen, zelfs klassen schilderen, maar de jongere kinderen van collega’s moeten dan wel in een opvang? Sta me toe dat een beetje vreemd te vinden. Maar bon, wellicht is dat maar een overgangsmaatregel tot het ook voor ons duidelijk is hoeveel leerlingen er nog op school zullen zijn en hoe we het concreet moeten aanpakken. We kunnen toch moeilijk met zijn 50 in een kleine leraarszaal gaan zitten, toch?
Ik ga maandag dus tegen tien over tien eens gaan luisteren op school, ik ga mijn boek meenemen, en ik ga daarna vooral ook nog eens langs de Action passeren nu dat nog kan en mag, om extra, mooi en dik papier te halen voor die bovengenoemde doosjes.
En verder zien we dan nog wel, zeker? Het zijn vreemde tijden…