Awel, als het zo verder gaat, word ik gewoon nog een tuinmens! Komt dat tegen!
Nee, serieus: de laatste tijd zit ik graag en veel in de tuin. Dan niet alleen als toerist, languit in mijn nieuwe zetel – al gebeurt dat wel regelmatig, dat geef ik toe – maar ik rijd gewoon regelmatig het gras af, loop rond met zo’n uitsteekding om de paardenbloemen in de kiem te smoren – liefst letterlijk – en geniet keihard van mijn bloemen.
Het begon al met de ene, unieke sneeuwklok – het moet niet altijd een sneeuwvlok zijn –
en toen kwam de japonica praecox in al zijn glorie.
Die werd vergezeld van de narcissen,
blauwe druifjes,
en daarna kwamen de zwarte tulpen.
De tulpen hebben intussen ook hun beste tijd gehad, de narcissen en de muscari zijn verdwenen, maar nu is het tijd voor de deftige japonica, de gele struiken die ik destijds van mijn grootmoeder heb gekregen voor onze verloving, en de rozerode struik die nog uit de tuin van mijn grootvader komt. Een van beide gele struiken is helaas gesneuveld, maar bon, daar zet ik dan wel iets anders. Wie weet een donkerpaarse hibiscus, of een acer? Enfin, ik zie nog wel.
Intussen is er een waar odorama bijgekomen, van de honderden meiklokjes die je niet echt ziet, maar wel ruikt.
Daarna zal het de beurt zijn aan de rhododendra, en nog later, voor de rest van de zomer, bloeit de hibiscus.
Ik, zot van bloemen? Maar nee gij…