Ja, zelfs als het vriest, durven Merel en ik al eens te picknicken. Niet dat het nu aan het vriezen was, maar het was toch maar een paar graden. We deden onze gewoonlijke toer, namelijk beginnen op parking centraal, langs de tennisvelden, de tennishal, verder langs de petanquevelden en de minigolf, langs de pingpongtafels, en zo verder naar het kleine speeltuintje aan de camping. Daar installeren we ons altijd op het bankje, en eten we onze boterhammen.
Tot mijn grote verbazing zaten we vandaag daar niet alleen. Op een ander bankje zat een ouder koppel – ik denk eind de vijftig – te flikflooien. Ik kan het niet anders zeggen: ze zaten te kussen en aan elkaar te prutsen, en waren duidelijk niet opgezet met het feit dat wij daar om half zeven in de stikkedonker, de miezerregen en de kou kwamen zitten. Merel keek even, maar begon daarna vrolijk te kwetteren en te lachen als altijd, en we aten onze boterhammetjes.
Het koppel wierp af en toe een steelse blik in onze richting, en flikflooide verder toen bleek dat wij niet onmiddellijk gingen opkrassen.
Ik kon er niks aan doen, maar ik dacht: “Hoe wanhopig moet ge zijn, dat ge als een stel tieners in de kou, het donker en de lichte motregen op een bankje in een godvergeten hoekje van een park zit te frutselen aan elkaar? Dat ge blijkbaar niet kunt afspreken ergens anders uit schrik dat ze u zouden zien, of dat ge zelfs niet de warmere en drogere achterbank van een auto kunt gebruiken?” Want een andere verklaring had ik er niet voor. En ja, ik vond het een beetje zielig…