Meestal zijn het niet de grote dingen die je gelukkig maken. Neem nu vandaag. Merel was nog steeds niet in orde, en dus bleef Bart thuis van kantoor. En kwam ik dus vanmiddag thuis, en hoefde ik maar mijn voeten onder tafel te steken, want hij had eten gemaakt voor ons.
Een collega van vorig jaar die nu niet meer op school zit bij ons, had me vanmorgen even gezien terwijl hij zijn zoontje afzette. En dus belde hij ’s middags, gewoon, zomaar, om te vragen hoe het was en even bij te kletsen. Zalig, toch?
Een leerlinge liep even langs om te zeggen dat ze wel een gedicht wilde voordragen op de proclamatie van de zesdes.
En last but not least: Merel begon in de loop van de middag steeds levendiger en levendiger te worden, en dus zag ze het ook zitten om met dit zalige weer te picknicken aan de Blaarmeersen, en te spelen in het zand. En ik, ik had mijn boek mee, en een kommetje aardbeien, en was oprecht gelukkig.