Gisteren in de Gentse les verkondigde Freek Neirynck een, naar mijn bescheiden mening althans, zeer valabele stelling. Linguïstisch onderzoek heeft blijkbaar uitgewezen dat een niet-moedertaal spreker, als het op dialecten aankomt, mits grondige en langdurige blootstelling, het dialect vaak beter beheerst dan een zogenaamde native speaker.
Hoezo?
Neirynck zei dit omdat hij zelf eigenlijk niet van Gent afkomstig is, maar wel van Ruiselede, en dat hij met zijn familie daar wel degelijk Ruiseleeds spreekt. Hoe kan zo iemand dan Gents aanleren? Wel, iemand die opgroeit in een bepaald dialect, heeft een vaste aangeleerde woordenschat, waarvan hij zelden afwijkt. Hij heeft nu eenmaal een bepaald woord in zijn vocabularium waarvoor hij geen alternatieven nodig heeft, en ze dus ook niet beheerst.
Een non-native speaker staat veel meer open voor alle kenmerken van dat dialect, luistert veel meer en beter, en gaat dus wél vaak meerdere synoniemen beheersen en gaan gebruiken. De voorwaarde is uiteraard dat de persoon in kwestie een echt taalbad ondergaat, en dat dialect dan ook volledig leert beheersen.
Ik kan me daar wel in vinden, in die linguïstische stelling. Yup.
Dat kan misschien gelden voor woordenschat, maar ik geloof niet dat dat ook geldt voor de uitspraak.